2016년 4월 29일 금요일

Multatuli 16

Multatuli 16



Terwijl de onmetelijke hemel zich, als met zoovele flonkerende
edelsteenen, met sterrenmyriaden bezette, terwijl een warme wind,
die de hooge donkere boomen deed wuiven en deinen in de nachtelijke
atmosfeer, de weemoedige klanken van den gamelan uit de dessa's
helderder in hun ooren deed klinken, zag Tine daar haren man bij zich,
het hoofd een weinig naar achteren geleund, en hoorde met juichend
hart de schoone woorden aan, waarin hij zijne droomen voor haar
vertolkte. Zij was meestal met hem alleen, zij zagen weinig menschen
en wat zij van de andere menschen zag en hoorde, hoe werd zij dáardoor
juist het groote onderscheid tusschen die anderen en háar grooten man
gewaar! Hare liefde maakte natuurlijk het onderscheid veel grooter dan
het in werkelijkheid was. De gewoonheid der anderen maakte nu op haar
den indruk van laagheid te zijn, in vergelijking met de buitengewone
hoogheid van haar eenigen beminde. Wat waren die anderen meer dan
kooplieden, schacheraars, zwendelaars, roovers, ja,--had hij zelf het
haar niet geleerd?--die om voor zich een, dikwijls zoo gewonnen zoo
geronnen, rijkdom te verwerven, de arme inlandsche bevolking onrecht
aandeden, verdrukten en aan haar ellendig lot overlieten! Wat waren
zij meer dan spelers en drinkers, die na zoo snel fortuin te hebben
gemaakt, Indië Indië lieten, hun rug toekeerden aan de donkerkleurige
loonslaven, die zij valschelijk door hun godsdienst-leeraars als
broeders deden begroeten, om in hun vaderland van de door afpersing
verworven schatten een weelderig leventje te gaan leiden? En haar man,
haar aangebeden echtgenoot?--Als die zich eens te buiten ging, dan
was 't om zijn door geestdrift en overmatigen arbeid geschokt gemoed
afleiding te geven, dan was 't om zooveel als een veiligheidsklep te
openen voor de overvloedige krachten van zijn buitensporig ontwikkeld
zenuwgestel. Hoe gelukkig moest zij zich niet gevoelen de vrouw te zijn
van een dichter, van een man, van een zóo zeldzaam mensch, die niet
slechts een dichterlijke ziel had, maar die van zijn loopbaan, van
zijn praktisch beheer, een poëem van rechtvaardige wijsheid bedoelde
te maken. Wat de jonge meisjes droomen als zij op haar balkon staan
en de eerste lentegeuren bespeuren in de lucht, wat de jonge meisjes
mijmeren als zij in den zomernacht, op haar vensterkozijn geleund,
de schuchtere verlangens bespieden, die rijzen in hare ziel,--was voor
haar, zeldzaam gelukkige vrouw, werkelijkheid geworden. Zij behoefde
hem niet als eene onwezenlijke gestalte, als een geheimzinnigen,
alleen in de verbeelding bestaanden, minnaar, in stilte te begeeren,
met de zekerheid hem nooit in haar armen te zullen sluiten,--neen, zij
was vereenigd, zij was voor altijd vereenigd, zij was voor het geheele
leven één, met den dichter, met den held, met den koning harer droomen.
 
Deze overtuiging, deze gelukkige zekerheid, was zoo vast geworden in
Tine's ziel, was dermate tot een gedeelte van haar zieleleven, tot
een gedeelte van haar bestaan geworden, dat die niet wankelde bij haar
man's ontslagneming en de daaropvolgende jaren van bitteren kommer. Men
kan zeggen, dat het hoogere bestanddeel van hun huwelijk, het huwelijk
in zijn geestelijke beteekenis, voor de hoofdzaak juist hierin bestond,
dat Tine deelde in den grootheidsdroom van haar man. Als Multatuli
later verhaalt hoe hij met woeker oogst hetgeen hij gezaaid had in
de ziel zijner vrouw, moet dat beduiden, dat hij wist hoe eindeloos
trouw Tine hem was toegedaan--in het gelooven, in het steeds blijven
gelooven, aan de glorierijke toekomst, die hen wachtte. Dáardoor had
hij haar in de hoogste beteekenis tot zíjne vrouw gemaakt, dat ook
in háar de schoone dwaasheid had wortel geschoten, even vast als in
hem zelf, die hen het ideaal met de werkelijkheid deed verwarren.
 
Zij hadden zoo lang gewacht, nietwaar, op het groote geluk, dat in
aantocht was, zoo vele uren en uren hadden zij het in hun eenzame
woningen in stilte verbeid, dat, toen Multatuli, ten toppunt van
exaltatie, de groote daad deed die hem buiten de werkelijkheid in het
rijk der idealen verplaatste, het ook háar niet anders kon schijnen
of nú was de groote slag geslagen, de tooverslag, die hen tot de
glorie zou brengen, door haar dichter-echtgenoot altijd voorspeld en
voorzien. Zij kende het leven betrekkelijk zoo weinig! Was zij niet
als argeloos jong meisje, in de netten van zijn schoone minnetaal
gevangen, hem in de Indische eenzaamheid gevolgd, toen hij haar
gevraagd had zijne levensgezellin te worden? Had zij niet jaren
lang schier dag aan dag hem de groote, de wondervolle toekomst hooren
prijzen, waarheen het leven hen zonder twijfel voerde?... Men ziet haar
van hier, toen er van Lebak weg verhuisd moest worden, in opgewonden
drukte de toebereidselen tot de afreis makend, het hoofd gebukt over
de open koffers en kisten, de oogen schitterend, de wangen gloeiend,
in de angstig-verheugde zekerheid, dat nú het oogenblik gekomen was
voor de groote reis, die hen brengen zou... ja, waarheen?, waar anders
heen dan in het levenstijdperk van macht en roem, dat haar man op de
plaats zou brengen, die hem toekwam, krachtens zijn hooge gaven en
zeldzamen geest?
 
Langzamerhand, zeer langzaam aan, ontwaakte zij uit hare droomen, door
de nawerkingen van de groote botsing waarin zij met de werkelijkheid
waren gekomen; toen zij van haar heer en haar God, ver van haar
aangebeden man, alleen in kommer en verdriet moest leven met de
kinderen, die tevergeefs om hun vader riepen, toen kwam zij zachtjesaan
tot het bittere besef, dat zij in ijdelen waan had verkeerd, dat zij nu
onverbiddelijk de slachtoffers werden van de edele dwaling, waaraan zij
zich hadden overgegeven, dat zij het leven verkéerd hadden begrepen.
 
Voorzeker is het hier de plaats de nagedachtenis te eeren van
eene vrouw, die martelares werd door het te ver gedreven schoonste
gevoel, dat eene gehuwde vrouw kan bezielen: het onbeperkte geloof en
vertrouwen in de verwezenlijking van het ideaal, dat haar man zich in
het leven heeft gesteld. Want wat moest Tine nu ondervinden, nu haar
man tot de eenige voor hem mogelijke grootheid inderdaad scheen te
komen! Ziet, nu geschiedde het, nu erkende ieder het buitengewone,
dat zij altijd in hem had gezien, nu was de schat, waarvan zij zoo
lang alléen geweten had, de schat, dien zij alleen zoo lang had
bemind en vereerd, openbaar eigendom geworden. Nu kon een ieder vrij
de bloemen plukken, die zoo lang voor haar alleen hadden gebloeid in
de verborgenheid van haars geliefden ziele-rijkdom. Maar had zíj nu,
in den oogst van erkenning en roem, het aandeel, waarvan hij haar
altijd gesproken had en voorzegd, dat het bijna niet geringer dan het
zijne wezen zou? Al viel de oogst geheel anders en in hun schatting
schraler uit, dan zij hadden verwacht, deelde hij dien nu dan toch ten
minste met haar, opdat hun huwelijk, zij 't op deze onvoorziene wijze,
de bekroning zou geworden, aan wier verschijning zij nimmer hadden
gewanhoopt?... Neen, het tegendeel geschiedde. Nu de tijd dáár was,
nu was hij altijd verre van haar, nu kreeg zij van den schitterenden
maaltijd niets dan de bittere brokken te eten, nu moest zij telkens
in zijne brieven lezen, dat hij niet bij haar kon komen, dat hij
nog wat toeven moest, verre van haar, dat hij alleen zijnde beter
werken kon, dat hij haar aan dit niet kon helpen en aan dát niet,
dat zij zich maar alleen moest zien te behelpen en tevreden te stellen.
 
Groot moet het leed van deze vrouw geweest zijn, toen zij langzamerhand
tot de ontdekking kwam, dat haar ziel zich al de huwelijksjaren lang
gevoed had met eene illuzie. Niet in hare waardeering van haren
man was de illuzie gelegen, want al had zijne buitengewoonheid
ook andere uitkomsten dan zij beiden er van hadden verondersteld,
die buitengewoonheid bléek dan toch nu voor de oogen der geheele
wereld. Maar hare illuzie was geweest dat zij in die buitengewoonheid
deelen zou op de dubbele wijze; niet alleen zou zij er met hem de
vruchten van plukken en de blijdschap van hebben, neen, er was nog
een inniger aandeel, dat zij altijd gehoopt had het hare te zullen
kunnen noemen; al durfde zij het zich zelve ternauwernood bekennen,
tóch bewaarde zij die hoop in hare ziel als haar kostbaarst kleinood:
het was de gedachte, dat hij, om buitengewoon te zijn, om met zijne
buitengewoonheid te werken, háar aanwezigheid en hare medewerking
behoefde. Had hij het haar niet dikwijls ingefluisterd, had hij het
haar niet honderd maal verzekerd, dat hij aan haar lieve oogen zijn
beste inspiratiën dankte, dat hij aan haar moedvol woord de volharding
verschuldigd was, die hem in zijn loopbaan zou doen slagen? Hoe
verlangde zij, nu hij het werk, het groote werk, dat werk, waarin
alleen hij toch eigenlijk bleek uit te schitteren, begonnen was,
hoe verlangde zij nu bij hem te zijn. Hoe vurig begeerde zij met
hem te bespreken de bladzijden, die hij dìen dag schrijven zou,
zijne tevredenheid te vernemen over de taak, die was volbracht,
zijne bitterheid te verzachten, als hij eens mocht meenen dat zijn
genius hem minder goed dan gewoonlijk had ter zijde gestaan.
 
Hoezeer wenschte zij met hem te wonen onder één dak, met hem de
maaltijden te deelen, met hem gezien te worden ook vooral, op de
wandeling, op de plaatsen van openbaar vermaak! Welk een tintelende
gloed van fierheid zou haar doorstroomd hebben, als zij overal had
mogen hooren fluisteren: kijk, daar loopt de schitterende schrijver
Multatuli met zijn vrouw. En nu, nu zag zij in, dat deze vurige hoop
nooit verwezenlijkt zoude worden... Was het dan niet waar geweest, als
hij haar zijn tweede ik noemde, was het dan maar leugen of vleierij of
zelfbedrog geweest, als hij zoo menigmaal gezegd had, dat zíj alleen
in zijne ziel kon lezen, dat zíj alleen hem begreep! En als zij er
ooit iets toe mocht hebben bijgedragen om hem dat vast geloof in zich
zelf te geven, waaraan hij voor een groot gedeelte te danken had,
dat zijne verve hem nooit in den steek liet, ja, als zij de éenige
was, die daartoe ooit iets bijgedragen had, was zij dan niet als van
zelve de aangewezen persoon om, door voortdurende en onmiddellijke
tegenwoordigheid, te zien wat dat geloof uitwerkte en hoe die verve
hem de meest schitterende resultaten opleverde!
 
Tine kwam tot het besef dat haar man haar niet noodig had. Wat de
stoffelijke zijden van het bestaan aanging, was zij hem tot last,
en zij kon dien last niet kompenseeren door hem in het geestelijke
behulpzaam te zijn, want zijn geest bleek juist beter te kunnen werken
buiten haar aanwezigheid.
 
Hoe wreed moet het leven haar toegeschenen hebben, als zij haren
kinderen de afwezigheid van hun vader te verklaren had, als de
kleinen, die haar telkens hoorden spreken van vader die dit deed of
vader daar dát meê gebeurd was, haar ietwat angstig de vraag stelden,
waarom vader niet bij hen was, waarom zij vader nimmer zagen!
 
Aan deze wetenschap, die zij thans omtrent haren man opdeed, sloot die
andere, wellicht nog pijnlijker, zich onmiddellijk aan, dat haar man
ook nooit den grooten hartstocht voor haar gehad had, waarvan zij zich
altijd gevleid had het voorwerp te zijn. Nu begreep zij het ten volle
en besefte het met groot verdriet, dat hij alleen zich zelf steeds
gezocht had, niet in grof zelfzuchtige beteekenis, maar in zich zelf
zijn Muze, zijne godheid, die hem meer waard was dan alle aardsche
dingen. Zij begreep, dat hij haar had liefgehad, dat hij haar liefhad,
met hartelijke genegenheid, maar geenszins met de onbevredigde passie,
waarvan eene vrouw droomt in den geheimsten schuilhoek harer ziel.
 
Ja, hij schreef wel telkenmale aan het einde zijner brieven aan haar:
"Ik verlang dol, ik verlang dol [om bij u te zijn]," maar als dat

댓글 없음: