2016년 4월 29일 금요일

Multatuli 21

Multatuli 21


Tine had dus dubbel reden om zich door deze genegenheid, juist wijl zij
rein was en volkomen vrij van alle minder edele bedoelingen, juist wijl
het 't bijzondere in Dekker's persoon was, dat Sietske in hem beminde,
gegriefd te gevoelen. Als Dekker's herinnering opleefde, herinnering
aan den lang vervlogen, en nog lánger vervlogen schíjnenden,
zaligen engagementstijd, en hij maakte vergelijkingen, dan moesten
die wel, zonder dat hij zelf misschien zich bewust werd wat daarvan
de oorzaak was, ten voordeele van Sietske uitvallen. Immers Tine
had, de gewone menschelijke liefde, welke van die andere slechts de
grondslag was, daargelaten, in Dekker vereerd den man, die uitmuntend,
die buitengewoon beloofde te wórden, terwijl Sietske in hem liefhad
den man die buitengewoon gebleken was te zíjn. Het kon niet anders
of Dekker moest in Sietske's fysionomie eene wolkelooze bewondering
lezen, die hij bij Tine nimmer had kúnnen waarnemen, omdat de reden
er toe toen nog niet aanwezig was. In der daad zijn er weinig dingen
zoo pijnlijk voor de vrouw, die in eendrachtig huwelijk met haar man
de middaghoogte des levens heeft bereikt, dan te bemerken hoe er zich
eene genegenheid tusschen dien man en een hem vereerend jong meisje
begint te openbaren. Zij toch, zijne vrouw, heeft hem bemind alleen
om zijns zelfs wille, toen hij nog geheel onbekend en onberoemd was;
zij is het leven met hem ingegaan vol moed, hoop en vertrouwen, met
het zeer geprononceerde verlangen alle vreugd, maar ook alle leed met
hem te deelen. En nu de boom zijns levens tot vollen wasdom is gekomen
en vruchten draagt, is 't een jong meisje zooals zij vroeger was,
die, met den blos en den glimlach der jeugd op het gelaat, de hand
uitstrekt om die vruchten te plukken.
 
Indien wij voor een oogenblik Multatuli's vrouw en de kinderen
willen vergeten,--het is echter juist de eigenaardigheid van ons
westersch huwelijksbegrip, dat dit zoo ontzettend moeilijk is,
zoo bij uitstek moeilijk ons den man te denken zonder de vrouw,
den vader zonder de kinderen, daar wij gewend zijn den gehuwden man
niet meer als een geheel op zichzelf te beschouwen maar alleen als
een deel van het familiegeheel;--indien wij ons Multatuli denken
als veertigjarig ongehuwd man of als weduwnaar, dan rijst zijne
vriendschapsbetrekking met Sietske voor ons oog als een der teederst
genuanceerde verhoudingen, die tusschen een man en een vrouw kunnen
bestaan, een der schoonste, der fijnste banden, die tusschen die twee
zielen gelegd kunnen worden.
 
Deze betrekking staat hoegenaamd niet eenigszins uitvoerig in de
Brieven beschreven, met enkele woorden wordt zij slechts nu en dan
aangeduid: het is als Multatuli aan Tine schrijft, dat Sietske toch
zoo lief is, dat hij "puur verliefd" op haar is, dat zij hem gezegd
heeft om harentwille toch vooral geen greintje minder van Tine te
houden, en aan Tine verlof te vragen háar, Sietske, een weinig te
mogen beminnen; het is als Multatuli aan Tine bericht van het verlof
dat hij, in Tine's naam, aan Sietske gegeven heeft om hem een beetje
lief te hebben; maar door die weinige woorden heen, is het hem, die
nu in den toestand is ingeleefd, mogelijk een kijkje te doen in deze
charmante betrekking.
 
Sietske was de dochter van Kees Abrahamsz., de zuster, meenen wij,
van den zelfden Theodoor, die na Dekker's dood een goed gemeend,
weinig letterkundig en zeer geruchtmakend artikel over Dekker zou
schrijven. Zij moet een buitengewoon bekoorlijk meisje geweest zijn,
want bijna iedereen, dus lezen wij, was op haar verliefd. Zij moet
niet zoozeer eene buitengewone schoonheid als wel in de hoogste
mate innemend geweest zijn: bijzonder zachtzinnig, vriendelijk,
vlug, en bovenal begaafd met die echt vrouwelijke en taktvolle
hoffelijkheid, die de wenschen weet te voorkomen der menschen met
wie zij in gezelschap is en een gesprek weet te voeren zóo, dat de
overeenstemming der meeningen geen vervelende eentonigheid wordt en het
verschil in meening geen enkel minder aangenaam oogenblik veroorzaakt.
 
Voor Dekker moeten die uren, welke hij in de woning van Sietske's
familie en in haar gezelschap ging doorbrengen, een genot bevat hebben,
waarop hij uren en dagen lang vlaste.
 
Zoo eene verhouding, die meer dan vriendschap is en die geen liefde mag
worden, had al het weemoedig aantrekkelijke eener schemering van licht
en donker. Het meisje en de man onderscheiden niet nauwkeurig meer
wat er in hun binnenste omgaat, zij bemerken alleen met zekerheid,
dat het iets heel moois en voor hen heel gelukkigs is. Allerlei
tweestrijd doet zich voor in hun gemoed. Zij durven de liefde niet
aan, zij zijn er bang voor als voor de duisternis, en het heldere,
maar koele, licht van de vriendschap zien zij toch tanen voor hun
innerlijken blik. Dan sluiten zij de oogen om aan de weifeling en aan
de smart van den tweestrijd te ontkomen; maar als zij ze weer openen
zijn de donkere wolken verdwenen en zien zij klaar en stil de sterren
blinken, als de teedere seinlichten der sentimenten tusschen liefde
en vriendschap, in wier glans zij hun omgang mogen koesteren...
 
In dezen tijd van dagelijksche onrust en koortsige levenshaast, moeten
de bezoeken aan de woning, waarvan Sietske het bloeiend middelpunt
was, de bekoring als van eene oase op Dekker hebben uitgeoefend. Als
hij de trap opkwam, in eene stemming nog verhit door de moeitevol
ten einde gebrachte dagtaak, hoorde hij reeds hare welluidende
stem, wier klank als eene verfrissching in zijn koortsig binnenste
viel. Een minuut later was hij in hare tegenwoordigheid en had hij
bij de begroeting haar hand, als een bemind vogeltje, in de zijne
gevangen. Hun blikken ontmoetten elkaâr en lazen er weder de blijde
boodschap der innige, der teedere, maar reine verstandhouding. En
dan begonnen de gesprekken. Zij vroeg hem naar zijn werk, met warme
belangstelling, met eene belangstelling welke zich zoo uitte, dat
hij aan ieder woord en aan haar geheelen toon bemerken kon, dat er
niets in voorgewend of overdreven was.
 
Sietske's genegenheid voor Dekker was oorspronkelijk ontstaan uit
een zelfden door haar van hem ontvangen indruk, als dien vele vrouwen
van hem hadden ontvangen. Zij was in hem gaan vereeren den zeldzamen,
den éénigen vaderlander met een hartstochtelijke kunstenaarsnatuur,
den man die, voor één groote edelmoedige gedachte, zijn leven en zijn
loopbaan aan volslagen ondergang blootstelde, den man, die zijn geluk
prijsgaf, die al zijn tijd, kracht, moed en werk dienstbaar maakte aan
de najaging van het ideaal, dat hij zich had gesteld. Zij bewonderde
hem als een held, strevend naar het groote, als de figuur, die, meer
dan wie zijner tijdgenooten ook, geschikt was om de rol van Koning
te vervullen in de liefelijke feërieën der schuchtere meisjesdroomen.
 
Maar daarna had zich, als een kostbare edelsteen op een gouden sieraad,
de genegenheid, die het gevolg was van hun vertrouwelijk verkeer,
in die nog vage vereering gevoegd. En waar in zulke gevallen de
toenadering van beide kanten komt, bewaarheidt het spreekwoord "nul
n'est grand homme pour son valet de chambre" zich niet. Sietske was
wel niet Dekker's kamermeisje, maar het gezegde beduidt, meenen wij,
dat de aureool, die eene vereering uit de verte om de slapen van
den vereerden heeft gekranst, meest verbleekt door de prozaïsche
ontdekkingen, die de werkelijkheid eener persoonlijke kennismaking
medebrengt. En dit geschiedde hier niet. De bewondering verloor wat er
nog koel en op-een-afstand in was. De vrees, de bedeesdheid verdween,
en eene bewondering vol warme genegenheid stelde zich in de plaats.
 
Want Dekker was iemand, wiens persoon de indrukken bevestigde, die
de lezing zijner werken had doen geboren worden. Zijne ziel stond op
zijn gelaat te lezen, zijn hooge natuur wachtte niet op pen en papier
om zich te doen gelden, maar schitterde ook in het gesproken woord,
in de aanhoudende improvisatie van vernuftige gedachten, die zijn
gesprekken waren.
 
De genegenheid van Multatuli en Sietske Abrahamsz is in deze drukke
en bonte periode het fijnst gekleurde en liefelijkste lotgeval. En
als wij niet gedwongen waren steeds het droeve beeld van Tine op den
achtergrond van Dekker's leven te zien, zouden wij met nog langduriger
aandacht en meer onvermengde appreciatie in de beschouwing dezer hooge,
mooie betrekking blijven verwijlen.
 
In 't algemeen kan men zeggen, dat van de vijf zeer uiteenloopende
betrekkingen met vrouwen, (Tine, Eugénie, Pauline, het ontbijtstertje
en Sietske,) waarin wij Multatuli hebben beschouwd, die met Sietske
de meest ongemeene en meest typische was, omdat hoofdzakelijk
den kunstenaar in Multatuli hare genegenheid gold en omdat hij
in haar eene vertegenwoordigster aantrof van de sympathieën, die
Nederlandsche lezeressen meer nog dan Nederlandsche lezers voor zijn
werken gevoelden.
 
 
 
 
 
 
 
 
IV. POLEMIEK. KONKLUZIE.
 
 
Na de verschijning van Multatuli's Brieven zijn er twee geschriften
in het licht gekomen, in welke beide Multatuli's nagedachtenis ten
zeerste is betrokken. Het eene is de brochure, getiteld Multatuli en
Spiritisme ("naar de oorspronkelijke Handschriften uitgegeven door
S. F. W. Roorda van Eysinga, Emeritus Predikant"), het andere is de
brief over de uitgave der korrespondentie zijns vaders door den heer
E. Douwes Dekker Junior, te Sarronno, gepubliceerd in een weekblad,
de Tribune, van 3 Maart 1891.
 
De brochure over Multatuli en Spiritisme is een zonderlinge en niet
weinig eigenaardige uitgave. De schrijver daarvan is ... Multatuli,
namelijk Multatuli's "geest", die zich van de hand eens anderen
bedient, om ons zijn laatste producten aan te bieden. Die andere wordt
ons door den uitgever, den heer Roorda van Eysinga, voorgesteld als
"een Nederlander, ernstig beoefenaar van het spiritisme, begaafd
magnetizeur en schrijvend medium." Forster is zijn verdichte naam,
Manstede de pseudoniem van de stad zijner inwoning. Mejuffrouw E. K. is
eene begaafde clairvoyante, met wie hij werkt.
 
Indien het waar was, dat de heer Forster het vermogen had om den
geest van Douwes Dekker op te roepen en dien nieuwe gedachten
te doen produceeren, zou dat een zaakje zijn, waarmede de heer
Forster zich schatrijk zou kunnen maken. De heer Forster zal hier
niet tegen aanvoeren, dat hij rijkdom minacht en er dus niet naar
streven zal dien te verwerven, want wilde hij dien rijkdom dan niet
ten zijnen persoonlijken bate aanwenden, dan kon hij, ijveraar voor
het spiritisme als hij zich betoont, dien aanwenden om op groote
schaal propaganda voor het spiritisme te maken, hij kon er voorts
liefdadigheidsinstellingen mede stichten, enz.
 
Indien de heer Forster ook nog andere geesten van overleden groote
mannen kon oproepen, zou dat inderdaad in de eerste plaats de meest
reëele onsterfelijkheid aan die mannen verzekeren en zoude op die

댓글 없음: