Multatuli 22
Ons komt het evenwel voor, dat deze argumentatie, in weêrwil harer
oogenschijnlijk bewijzende kracht, geen steek houdt, want juist
de essence, de gedachte op zich zelve, van Multatuli's geest, was
zoo bijzonder en eigenaardig, dat wij haar zouden herkennen van
welk herseninstrument zij zich ook mocht bedienen om tot uiting te
komen. Wij herkennen immers in de geschriften der Multatulianen,--in
die van den heer Engelbert de Chateleux b.v.--onmiddellijk den geest
van Multatuli, hoe zeer van het zijne verschillend het instrument
ook is, dat hem ten gehoore brengt?... De gevolgtrekking ligt voor de
hand, dat, daar juist de essence van hetgeen de aan den heer Forster
verschenen geest vertelt geheel en al verschillend is van de essence
van Multatuli's gedachten, slechts deze twee gevallen mogelijk zijn:
òf de heer Forster is beetgenomen door een dier ondeugende gnomen,
gelijk er zoovelen door het heelal rondzwerven en die zich onder
den naam Douwes Dekker bij hem heeft aangediend, òf de essence van
Multatuli's gedachten is veranderd. En in het laatste geval is het
onmogelijk te kontroleeren of het werkelijk Multatuli is, die zich
aan den heer Forster heeft geopenbaard.
De geheel éénige gelegenheid om de pretentiën van het spiritisme
te toetsen heeft dus geenerlei resultaat opgeleverd. Als de heer
Forster niet anders tot onze kennis brengt dan eenige ouderwetsche
godsdienstvoorstellingen, vermengd met een weinig natuurkunde,
uit een vulgarisatie-werk opgedaan, en geuit in den eersten stijl
den besten, ons daarbij verzekerende, dat het Multatuli is, die zoo
schrijft met eens anders hand, dat wij hem wel aan niets herkennen,
maar dat Multatuli's algeheele verandering daarvan de oorzaak is,
nu ja, dan heeft hij natuurlijk goed praten. Maak dat nu maar eens uit.
Daarom zeggen wij: door een vlugschrift als dit wint de bewering
der spiritisten geenszins aan waarschijnlijkheid; doch wordt hare
geloofwaardigheid er integendeel eerder door geschaad dan gebaat.
De heer Forster schijnt eene benijdenswaardige zekerheid te hebben
omtrent het goed recht van zijn zaak. Hij is zoo zeker van hetgeen
zijne mededeelingen zullen uitwerken, dat hij met eenigen overmoed
de door den geest Douwes Dekker gevulde bladzijden doet voorafgaan
door een uitspraak door Dekker bij zijn leven over het spiritisme
gedaan. Zij is vervat in een brief dien Dekker in 1876 aan den heer
Forster schreef. Hij zegt daarin o.a.:
"Een schoonzuster van me, die zich geheel en al aan spiritisme wijdde
en die NB. op velerlei gebied 'n heftige tegenstandster van mij was,
zóó zelfs dat ik vele jaren lang taal noch teeken van haar ontving,
schreef me op eens dat "de geesten" (wie weet ik niet) haar gezegd
hadden:
"Multatuli is 'n apostel der waarheid."
Ik antwoordde: "in m'n hoedanigheid van apostel der waarheid ontken ik
't bestaan van geesten."
Nooit heb ik vernomen hoe "de geesten" zich gered hebben uit het
(cretenser leugenaars-) dilemma, dat hieruit voortspruit."
En daarna volgen dan de veertig, door Multatuli's geest den heer
Forster voorgezegde, bladzijden, waarin hij bovenstaanden uitval
geheel en al terugneemt en begint met te zeggen, dat het spiritisme
de eenvoudigste zaak ter wereld is en gelijk staat met tweemaal twee
is gelijk vier. Vervolgens beschrijft Multatuli zijn verbranding in
den lijkoven en zijne lotgevallen in hoogere gewesten. Daarbij keurt
hij de meeste zijner levenshandelingen van vroeger nu ten sterkste af
en neemt het meeste terug van al wat hij geschreven heeft. Hij vindt
zijn leven nu één leugen, ééne komedievertooning, en zijne geschriften
zeer slecht van strekking. Toen wij lazen van zijne ontmoeting met
Tine in de geestenwereld, vroegen wij ons onwillekeurig af, hoe het
gaan moet als al de andere geliefde vrouwen daar later ook bij zullen
komen. Van monogamische liefdesbegrippen schijnt in de geestenwereld
ook al heel weinig meer over te blijven. Het einde der mededeelingen
is, dat Multatuli's geest nogmaals geïnkarneerd zal worden en wel in
een jongeling, die goed zal maken wat Multatuli vroeger als volwassen
man misdreven heeft...
Wij herhalen, wij kunnen in dit alles niet anders zien dan eene
onschuldige tijdpasseering voor goedgeloovige geestenbezweerders. Wel
moge het hun bekomen, zouden wij zeggen.
De brief van den jongen Eduard Douwes Dekker is ook een eigenaardig
dokument.
Het schijnt wel dat de nagedachtenis van Multatuli een even rumoerig
lot moet hebben als gedurende zijn leven Multatuli's deel is
geweest. Dat wil maar niet tot rust komen. De opschudding door dezen
held met zijn geweldige ziel in het rustige vaderland veroorzaakt,
duurt nog maar steeds voort.
De jonge Dekker behandelt in dien zeer onbezadigd gestelden brief
zijne stiefmoeder op alles behalve eerbiedige wijze. Hij verhaalt
hoe zijn vader háar alles (!) bij testament gemaakt heeft, dat zij
daarom ook het recht tot de uitgave der Brieven meent te hebben,
dat hij er aan wanhoopt om, mocht hij de zaak voor een Nederlandsche
rechtbank brengen, door de rechters in 't gelijk gesteld te worden,
en dat hij derhalve de zaak maar voor die rechtbank zal brengen,
waarvan zijn vader ook zoo dikwijls gebruik heeft gemaakt, namelijk
de rechtbank der openbare meening.
Il faut laver son linge sale en famille, zegt het spreekwoord. Zelden
werd dit spreekwoord zoo weinig in toepassing gebracht als door
Dekker's familie, zelden werd een vuile wasch zoo volledig in 't
publiek behandeld. Wij vernemen ook dat Tine's familie "een en al
verontwaardiging" is. Nu, dit is geen wonder, de Van Wijnbergens,
de Van Heeckerens, enz. maken in die Brieven niet juist een bijzonder
luisterrijk figuur.
Wat echter de voornaamste grief van Multatuli's vereerders tegen de
uitgeefster der Brieven aangaat, luidende dat zij haar man op die
wijze "van zijn voetstuk haalt"--hiermede kan men zich, dunkt ons,
niet vereenigen. Het zoude een weinig soliede voetstuk genoemd moeten
worden, dat smelten zou in het licht door de Brieven op Multatuli's
leven en karakter geworpen. Neen, in deze voelen wij ons genoopt
ons geheel aan de zijde der uitgeefster te scharen, die zeer juist
heeft ingezien, dat het eene zwakke en verwerpelijke vereering is,
een vereering op wier bestaan men niet den minsten prijs behoeft te
stellen,--die door de lektuur der Brieven zou verminderen. Zouden
wij dan omtrent sommige zaken in Multatuli's leven in dwaling moeten
verkeeren of in het onzekere moeten gelaten worden, om Multatuli de
achting en de bewondering te blijven schenken, waarop hij recht heeft
bij de gratie van zijn ontzaglijk talent? Is het niet beter dat wij
hem ook van de klein-menschelijke zijde leeren kennen? Zullen wij
hem niet inniger waardeeren en waarachtiger liefhebben indien wij
den echten mensch in hem zien, die bij al zijn grootheid toch steeds
mensch bleef en als mensch ook zijne zwakheden had;--dan indien wij
hem als een soort van onnatuurlijken half-god moesten beschouwen?
Neen zeker, de bewondering en liefde, die op halve kennis berusten,
kunnen nooit de ware en aanbevelenswaardige zijn.
Daarom herhalen wij den bij den aanvang dezer beschouwing aan mevrouw
Douwes Dekker geboren Hamminck Schepel gebrachten dank, voor den
belangrijken dienst, welken zij met de uitgave dezer Brieven aan de
Nederlandsche Letteren heeft bewezen.
Jan.-Maart. 1891.
Dit boek is voor het eerst verschenen in 1891 bij J. C. Loman Jr.
te Bussum onder den titel Multatuli door A. J. Deze tweede,
herziene, druk werd gezet uit de Gravure letter, gedrukt
op de persen van G. J. Thieme te Nijmegen. De
versiering van band en omslag even als de
schutbladen zijn ontworpen door
S. H. de Roos
BIBLIOGRAPHIE BETREFFENDE
K. J. L. ALBERDINGK THIJM
DOOR BENNO J. STOKVIS.
A.
ALBERDINGK THIJMS WERKEN
Chronologisch gerangschikte lijst tot het jaar 1922.
[Gooi- en Eemlander, Juni of Juli 1880] [4].
De eer der Fransche Meesters, 1881--Dietsche Warande N. R., IV, 483.
Een wederwoord voor Dr. H. J. A. M. Schaepman, 1882--Amsterdam,
Jan D. Brouwer.
Wederzien, 1883--Amsterdam, Van Langenhuysen [5].
Over Literatuur, 1886--Amsterdam, Brinkman & van der Meulen.
Een Liefde, 1887--Amsterdam, Brinkman [6].
2de druk (zeer belangrijk gewijzigd)--Amsterdam, Scheltema &
Holkema, 1899.
3de druk--Amsterdam, Scheltema & Holkema, 1919 (tevens Deel I
der Verzamelde Werken).
De Kleine Republiek, 1889--Deventer, Beitsma.
2de druk 1919--Amsterdam, Scheltema & Holkema (tevens Deel II
der Verzamelde Werken).
Multatuli, 1891--Bussum, J. C. Loman Jr.
2de druk 1922--Rotterdam, W. L. & J. Brusse.
댓글 없음:
댓글 쓰기