2016년 4월 29일 금요일

Multatuli 20

Multatuli 20


Zonder dat hij 't zich ten volle bewust was, werd, zoo stellen wij het
ons voor, het gevoel medelijden in Dekker één met de zinnelijke liefde,
evenals dit bij vele vrouwen het geval is. Vele vrouwen toch, die zich
overgeven aan een man, doen dat veeleer uit goedheid, uit medelijden,
uit zucht om hulp te bieden, dan uit zinnelijke aandrift. Zij willen
dien armen minnaar tevreden stellen, zij willen hem gelukkig maken,
en het besef der voldoening harer eigen zinnen gaat te loor in haar
wetenschap van een groote weldaad te bewijzen, van het hoogste weg
te schenken, van het kostbaarste afstand te doen, waarover zij te
beschikken hebben. Hier neemt de liefde het karakter aan van hoogste
menschlievendheid.
 
Dekker vond het geval buitendien interessant. Hij had behoefte,
een koortsige behoefte, aan interessante ontmoetingen en
lotgevallen. Daarom drong hij zich op, dat Eugénie een veel
buitengewoner persoon was, dan zij in werkelijkheid zal geweest zijn,
daarom verfantazeerde hij haar tot een soort heldin, aan wier zijde het
hem voegde te treden. Zij gaf hem eene soortgelijke gewaarwording als
iemand, die voor het eerst in een ver van zijn geboortegrond gelegen
centraalwereldverkeerstation komt, van de zich daar bevindende in
vreemde engelsche reisdracht gestoken gebasaneerde medereizigers
ontvangt. Hij ziet een man met vaste trekken, donkere gelaatskleur,
groote, strenge, zwarte oogen, die zich met een beteuterende kalmte
door wachtzalen en perrons beweegt. Dit moet wel een zeer gewichtig en
belangrijk personage zijn, denkt hij dan. Later blijkt het te wezen
de gewoonste aller scheepskapiteins, die wel zijn beroep goed kent,
maar overigens in niets uitmunt en het heen- en wedervaren tusschen
Europa en Amerika met dezelfde werktuiglijkheid jaar aan jaar verricht,
als een vaderlandsche schoolmeester dagelijks zijn klassen bestuurt.
 
Dekker achtte de ontmoeting van Eugénie bepaald een uitnemende
vondst. Hij had nu gezelschap, een in alle opzichten aantrekkelijk
gezelschap, op reis. Wat was daar niet een delicieuze afleiding voor
zijn kommer en zorg in, om met die belang inboezemende fransche dame
op reis te zijn, steeds in vriendschappelijke gesprekken met haar
gewikkeld, haar begeleidend in hotels en stations, haar steunend bij
het instijgen van rijtuigen, bespied, in stilte gelukgewenscht en
benijd door die omstanders, welke iets van de verhouding begrepen!
 
Toen Dekker later Tine met Eugénie in kennis bracht, zoodat er, indien
wij onze oogen en de mededeelingen van de uitgeefster der Brieven mogen
gelooven, eenige vriendschap tusschen de vrouwen ontstond en Tine jaren
lang met Eugénie eene briefwisseling onderhield,--toen volvoerde hij
alleen tot de alleruiterste konsequentie, wat zijne theorie hem dwong
in deze dingen goed te vinden. Ons is dit te machtig, wij zouden er
schier benauwd van worden; ons kan dit volkomen ten ondergaan van
het gevoel van waardigheid in de eene der vrouwen niet anders dan
pijnlijk aandoen.
 
Uit het feit dier briefwisseling blijkt voorts ten overvloede nog eens
verrassend duidelijk, welk een alles beheerschenden invloed Dekker op
zijne vrouw oefende. Niet dat zij zich tegen haar zin met Eugénie in
verkeer zou hebben begeven, maar dat zij, tegen alle modern Europeesch
vrouwelijk gevoel in, er behagen in vond met de gewezen maîtresse van
haar man om te gaan, bewijst dat haar gevoel zich, door het voortdurend
aanhooren der denkbeelden van haar man, verbazend vervormd had.
 
Over Pauline, Dekker's tweede beschermeling, waarvan in de brieven
sprake is, vernemen wij weinig meer dan het volgende (dl. I, blz. 50):
 
"En toen ik bij die Pauline kwam, die zich verstout een kind te
hebben vóór 't huwelijk, en toen zij mij zeide dat zij altijd eten
kreeg van de Prince Belge zonder te betalen, omdat "le vieux n'osait
pas refuser, car, voyez vous, il savait bien que vous reviendriez"
en dat dit zoo gelukkig was, want zij zoogde haar kind en had dus
eten noodig... Kijk, dat deed mij toch pleizier dat men eene zoogende
moeder eten had gegeven om mijnentwille."
 
Uit deze regelen valt niet rechtstreeks op te maken, dat Dekker met
Pauline intiemen omgang heeft gehad. Wij meenen ook dat hij elders als
iets zots verhaalt, dat iemand gevraagd had of Pauline zijne maîtresse
was. Maar wellicht vond hij alleen het woord maîtresse ten opzichte
van Pauline gebruikt, dwaas of spotte hij om een andere, dergelijke
reden, met die vraag. In aanmerking genomen Dekker's denkwijze over
dit onderwerp en daarbij de eigenaardigheden van Pauline, zooals wij
die uit bovenstaande beschrijving leeren kennen, wint het vermoeden
aan waarschijnlijkheid, dat er tusschen hen meer is voorgevallen
dan de wisseling van een enkelen dankbaarheidshanddruk. Immers, dat
men aan Pauline kosteloos voeding verstrekte, wijl men wel wist, dat
Dekker eens terug zou komen, toont dat er eene innige verstandhouding
tusschen die twee bestond, waarvan de herbergiers-familie wist.
 
Pauline behoorde blijkbaar tot de laagste volksklasse. Indien wij dus
mogen veronderstellen, dat er eene relatie tusschen haar en Dekker
bestaan heeft, vinden wij daarin zooveel als een vervolg op en eene
konsequentie van zijne betrekking met Eugénie. In den tijd toch, dat
Dekker met Pauline zou geleefd hebben, in den tijd ook dat hij haar
later weder ontmoette, had hij 't zelf veel armoediger dan gedurende
zijne minnarij met Eugénie. Hij was dus in alle opzichten een trede
lager gegaan. En zeker was hier het medelijden nog meer versmolten
met het andere gevoel.
 
Pauline, een geheel onbeschaafde vrouw waarschijnlijk, en die dus
b.v. ook aan haar toilet slechts uiterst geringe zorg besteedde, was
het meest geschikte schepsel, in wier omarming Multatuli zijn groot
verdriet en zijn hevig protest tegen de maatschappij kon uitsnikken.
 
 
 
De derde vriendin van Dekker, die ons weder een trede opwaarts voert
naar een geheel andere schakeering van het verkeer met vrouwen,
is degene, die men niet beter kan aanduiden dan met den naam van
"het stomme ontbijtstertje."
 
In een brief van 17 September 1860, schrijft Dekker: "Alle morgen
om negen uur komt er een meisje bij mij ontbijten. Zij mag een uur
blijven, maar niet praten, dat is een komieke geschiedenis."
 
Van deze geschiedenis vernemen wij (dl. 1. blz. 151) het volgende:
Dekker liep eens door Amsterdam te kuieren, toen hij op het Damrak
werd aangesproken door een jong, als dame gekleed, meisje, dat hem
vertelde dat zij zoo'n honger had. Zij voegde er bij, dat zij deze
mededeeling aan niemand anders dan aan hem alleen zou durven doen. Hij
gaf er zich op dat oogenblik geen rekenschap van of zij bedoelde, dat
zijn uiterlijk haar zooveel vertrouwen inboezemde of dat zij zijn naam
en reputatie kende. Het was precies iets voor zijn royale, genereuse
natuur, het paste daarbij uitnemend in zijn lust tot weêrstreving
van maatschappelijke gewoonten, om het meisje niet af te schepen met
een zwijgende weigering noch haar het adres van Liefdadigheid naar
Vermogen op te geven, maar om haar welwillend te woord te staan. Hij
had in dat geval ook kunnen volstaan met haar eenig geld in de hand
te stoppen; maar hij vond er al weder eene belangrijke ontmoeting in;
hij wilde wel eens kennis maken met deze ongelukkige, vermoedelijk,
naar hem docht, weder een slachtoffer van de wanverhoudingen der
maatschappij, en, waarschijnlijk om tevens zeker te zijn dat zij hem
niet bedroog, besloot hij haar te vergezellen om haar in de een of
andere gelegenheid naar haar genoegen zich te laten verzadigen. Hij
stak daarom het IJ met haar over en liet haar aan het Tolhuis zich te
goed doen aan broodjes met vleesch. Zij vertelde hem hare geschiedenis:
dat zij, in 's-Gravenhage te huis hoorend, hier tijdelijk een kamer
had gehuurd om zaken voor haar vader te doen, maar dat al haar
geld op was, enz. Het gevolg was, dat hij, die ook op dat oogenblik
geen geld had om dagelijks een middagmaal voor haar te bekostigen,
voor haar wenschte te doen al wat in zijn vermogen was en haar
daarom uitnoodigde elken ochtend op zijn kamer op de Botermarkt te
komen ontbijten. Zij nam dit gretig en dankbaar aan. Nu was echter
het grappige van den toestand, dat Dekker in het begin van den dag
liever geen gesprekken hield (waarschijnlijk wijl hij vreesde zich
dan te veel te epancheeren, zoodat zijn aandacht zich niet genoeg
meer koncentreerde op het schrijfwerk, dat hij wilde verrichten en
hij vreesde zijn kracht te verpraten in plaats van haar alleen voor
zijne schrifturen aan te wenden). Zij kreeg dus verlof bij hem te
komen en een uur te blijven, maar zij mocht geen woord zeggen. Deze
zonderlinge omgang duurde eenige weken. Eindelijk kon Dekker haar het
benoodigde geld verschaffen om naar 's-Gravenhage terug te keeren,
en zij bewees hem hare dankbaarheid, door hem van daar uit een paar
door haar geborduurde pantoffels ten geschenke te zenden.
 
 
Eenige maanden later ontving Multatuli het bezoek van dien zekeren
dokter in de Letteren, waarvan wij in de Minnebrieven lezen. Om het
in nood verkeerende gezin, waarvoor de dokter zich interesseerde,
te helpen, stond Multatuli toen het voor de Minnebrieven bedongen
honorarium af. Na dien tijd vernam hij dat de dokter in de Letteren
verloofd was met eene dochter uit het gezin, dat hem zooveel belang
inboezemde, en dat hij hem met zijne aanstaande zou komen bezoeken. En
toen Multatuli dat bezoek ontving, toevallig geschoeid met de gemelde
pantoffels, herkende hij in de bruid van den dokter zijn zwijgend
ontbijtstertje. Zij deed, alsof zij hem nog niet kende, bedankte hem
ten zeerste voor wat hij voor hare familie had gedaan en vroeg hem
of zij hem niet eens eene kleine oplettendheid zou mogen bewijzen,
door b.v. 't een of ander voor hem te borduren. "Pantoffels heeft
u al, zie ik" voegde zij er bij. Nu werd Dekker, die op eens het
stellige vermoeden kreeg, dat het meisje zelf, ontevreden met wat zij
persoonlijk van hem had kunnen halen, den dokter op hem had afgestuurd,
boos en dreef zijne bezoekers met zachten dwang de deur uit. Hij wist
zich echter genoeg in te houden om niet te doen merken, dat hij haar
herkende en daarmede eene onaangenaamheid tusschen de twee verloofden
te weeg te brengen, indien de dokter soms van het ontbijten niets
afwist. Ons komt het evenwel waarschijnlijker voor, dat de dokter,
die zich professioneel met de letterkunde bezighield en dus eerder
dan het burgermeisje met Dekker's, uit zijn geschriften blijkend,
medelijdend karakter bekend geweest zal zijn, reeds met het meisje zoo
goed als verloofd was ten tijde dat zij Dekker het eerst aansprak en
dat de dokter haar op Dekker af zal hebben gestuurd, meenende dat een
bede om hulp uit den mond eener vrouw nog zekerder onweêrstaanbaar
voor Multatuli zou wezen dan het verzoek van een litterator. Toen
nu echter de verleende hulp niet aan de verwachtingen beantwoordde,
trok de dokter toch zelf maar de stoute schoenen aan, en slaagde ook
werkelijk, gelijk wij gezien hebben, beter.
 
 
 
De vierde vrouwenfiguur, tot wie Dekker zich, in deze periode
zijns levens, bijzonder aangetrokken gevoelde, was Sietske
Abrahamsz. Wij voegen hier aanstonds bij, dat wij met de bespreking
der genegenheidsbetrekking, welke eenigen tijd tusschen Sietske en

댓글 없음: