2016년 4월 29일 금요일

Multatuli 19

Multatuli 19


Niet alleen dus, dat Dekker de groote verterende passie niet kende,
maar uit het feit, dat hij, alleen op zijn gemak door Europa reizende,
bordeelen bezocht en langdurige betrekkingen aanknoopte, is op te
maken, dat de hartelijke genegenheid, welke hij koesterde voor zijn
vrouw, er in alle opzichten een was van de allergewoonste soort,
en dat die genegenheid volstrekt geen poëtisch teeder en religieus
karakter in zijn gemoed had aangenomen.
 
Als een getrouwd man en garçon uit is met vrienden van vroeger,
en men is wat gemonteerd doordat men den kelder een weinig te veel
heeft aangesproken, en men sukkelt, om het feest voort te zetten,
zulk een huis binnen en vermaakt zich daar tot het krieken van
den ochtend--nu, dát wordt door eenigen als eene vrij vergeeflijke
gebeurtenis beschouwd. De bewoonsters blijven bij haar beroep, men
vermaakt haar en zichzelf, en laat ze wat verdienen.
 
Dekker vond het buitendien in beginsel goed: Wat zou het? Genot
is deugd, vermaak is gezond, ieder man, gescheiden van zijn vrouw
levende, heeft daar behoefte aan, het is een hygiënische gymnastiek,
en, de alles beheerschende rechtvaardiging: niemand lijdt er immers
schade door, niemand immers wordt er ook maar een greintje leed door
berokkend. Hij vond het, voor personen zooals hij, zelfs bijzonder
aanbevelenswaardig: omdat het goed is voor publieke vrouwen, die arme,
medelijden-wekkende schepselen, die zoo algemeen veracht worden door
vromen en schijnheiligen, die zoo weinig het voorwerp zijn der elders
dikwijls zoo ruimschoots bestede naastenliefde, die meestal slechts
met gemeene, liederlijke mannen in aanraking komen,--omdat het voor
dezulken heel goed is eens een man te ontmoeten, die haar ten minste
nog als menschen beschouwt, die het oprecht goed met haar meent, haar
een vriendelijk woord zal toespreken en op beschaafde, edele wijze met
haar zal verkeeren. Ja, dus redeneerde hij, geholpen door zijn steeds
dadelijk bij de hand zijnde fantasie, waarschijnlijk door: het was
een weldaad, die hij haar bewees, het was een hoogere plicht, dien hij
vervulde, hij dacht aan vele groote namen uit de wereldgeschiedenis,
wier dragers met courtisanes omgang hadden gehad, hij vergeleek zich,
ook nu weder, met Christus, die immers Maria Magdalena toeliet zijn
voeten te wasschen en vergaf aan de overspelige vrouw. En zoo voorts,
en zoo voorts.
 
Dit is alles goed en wel. Wij herhalen, dat wij niet partij wenschen te
kiezen in de beoordeeling van het geval in 't algemeen van een gehuwd
man, die en garçon uitgaat. Er komt altijd belofte-breuk bij te pas,
de breuk namelijk van de belofte, die men zijn vrouw heeft gedaan van
háar alléen tot den dood toe getrouw te zullen zijn. Maar er zijn tal
van argumenten beschikbaar om in zekere gevallen een belofte-breuk
te wettigen, en wij zullen ons niet in eene moralistische uitpluizing
van deze zaken verdiepen. De hoofdzaak is ongetwijfeld, dat er niemand
leed worde gedaan.
 
Maar,--hierop willen wij neêrkomen--Dekker wás niet op een
dronkemanspartij en met vrienden uit; hij reisde geheel alleen, en
ging, in koelen bloede, dat zelf in alle opzichten goedvindend,
daarheen. En nu zeggen wij alléén, dat dáaruit blijkt, dat
zijne genegenheid voor zijn vrouw niet van ongemeen teederen aard
was. Immers al deed hij hier geen leed (op dat oogenblik ten minste
niet, later deed hij haar dat wel door zijne op theorie berustende
zonderlinge opvatting van het echtgenootschap, welke hem haar van al
zijn avonturen op de hoogte deed houden), al deed hij háar dus geen
leed, noch Eugénie, en al deed hij zich zelf een genoegen, dus het
tegendeel van leed, en al schijnen dus al de bij het geval betrokken
personen veilig voor leed,--tóch zou hij, ware zijn genegenheid voor
Tine van hoogeren aard geweest, het edelste gevoel in eigen borst
door zoo eene handeling een kwetsuur hebben toegebracht, waarvan de
schrijnende pijn het genoegen dat hij er op andere wijze van had,
ten zeerste beperken moest, zoo al niet geheel vernietigen.
 
Want, indien de gehuwde man, die zijn vrouw met vrome trouw bemint,
op de purperen sofa heeft plaats genomen, en daar in eene weelderige
afzondering zich opsluit met eene vreemde, kleurrijk uitgedoste, vrouw,
wier mond met den beroepsglimlach hem tegenlacht, wier oogen, boven de
half weggeblankette vale kringen schel schitteren van de nachtelijke
vreugden, wier adem riekt naar den professioneelen feestwijn van elken
dag--en hij moet dan liefkoozingen ontvangen, en hij moet liefkoozingen
geven, dezelfde, ja werktuiglijk dezelfde liefkoozingen, welke hij
anders in een stillere, meer zedige eenzaamheid alleen voor zijn
eenige vrouw overheeft,--dan komt er een groot, pijnigend, wanhopig
verdriet, en een spijt vol wrok en wrevel in hem op, die hem al het
hier aanwezige ruwe en bonte genot zal vergallen.
 
Vooreerst is het de ontwijding der liefde, die een niet onderdrukbaar
gevoel van groote neerslachtigheid over hem zal brengen, waar de
stralen van de schitterende lichtkroon noch het gefonkel van het
door den wijn goud gekleurd kristal iets tegen vermogen. Niet de
ontwijding der liefde, omdat hij leerstellig het huwelijk voor eene
vereening der zielen zou houden, en de vereeniging zonder liefde,
zonder ziel, dus voor eene profanatie van dat huwelijksbegrip; veel
minder eene ontwijding der liefde omdat hij het in beginsel iets
slechts zou vinden, er aan toe te geven zonder dat een geestelijk of
burgerlijk ambtenaar van te voren daartoe een brevet van bevoegdheid
heeft uitgereikt; want wij spreken van een modern gewoon menschelijk
gevoelend man; maar eene ontwijding der liefde omdat hetzelfde wat
alleen waarde en beteekenis scheen te hebben in het verkeer met de
eenige, ziels-vertrouwde, voor het geheele leven uitverkoren éénige
vrouw, hetzelfde, wat een onmisbaar schijnend teeder mysterieus
karakter verkreeg, als de verwezenlijking van lang gekoesterde slechts
half bewuste verlangens, waar het, niet nader ontleed, zich in zoo een
dronkenschap van reine zaligheid voltrok, dat men alleen den indruk
kreeg dat het wezen op zijn innigst met het éénig geliefde wezen één
werd, waarbij het lichaam werd vergeten en het scheen als hoorde men
nu alleen duidelijker elkanders harteklop, als waren de harten nu
slechts op een bijzonder innige wijze tot elkaar genaderd; omdat dit
zelfde, anders een mysterie dat een langzaam gegroeide vervoering
bekroonde, nu zijn hooge charme verliest door de brutaliteit,
waarmede het eenvoudig als pikant tijdverdrijf aangewend blijkt te
kunnen worden. Eene ontwijding der liefde, omdat zij ontnuchtert
van de edelste aller dronkenschappen. Omdat zij van een poëem eene
machinerie maakt, van een visioen een fysiologisch experiment.
 
Ten tweede zal het genot van den bovenomschreven echtgenoot
verbitterd worden, omdat zijn verbeelding hem zal beginnen te plagen;
onophoudelijk zal de figuur zijner kuische vrouw zich in zijne
gedachten dringen, als eene die hem zacht droevig zijn schennis
van hun vertrouwelijken omgang verwijt. Hij zal zich het diepe
verdriet voorstellen, dat haar zou vervullen indien zij hem hier
eens zag. Hij zal vergelijkingen gaan maken, hij zal dat móeten,
hoe weinig gaarne hij 't ook doet, zijn geweten zal er hem toe
dwingen,--tusschen zijne vrouw en degene, die thans naast hem is. In
de geheele afschuwelijkheid harer grimeering, van haren weelderigen
verleidingstooi, harer geveinsde lachjes en gespeelde minzaamheid zal
zijn tijdelijke gezellin hem plotseling voor oogen komen; zijn blik zal
zich verscherpen, hij zal achter haar masker van cold-cream en rouge
impérial de sporen van het vroegtijdig jeugd-verlies en der aanhoudend
walgelijke vermoeienissen zien, en hij zal zich verwenschen, dat hij
tot deze sjacheraarster van genoegens gelijkluidende liefde-woorden
sprak als anders slechts de intieme stilte binnen de zedige wanden
van zijn huiselijk geluk van zijn lippen hoorde komen. Hij zal daar,
als een aangeleerde manoeuvre, gebaren zien maken, en ze herkennen
als de zelfde, welke hij als eene argelooze, spontane, naïeve,
kinderlijke beweging heeft gezien. En als hij dan zijn hoed niet
neemt en wegsnelt, is hij een man zonder ziel en zonder smaak, of
liever,--wat wij hier van Multatuli betoogen--bemint hij zijne vrouw
met eene vulgaire koele genegenheid.
 
Zien wij nu, hoe Dekker, eenmaal er aan gewend die huizen te
bezoeken, zijne langdurige betrekking met Eugénie tegenover zich zelf
verontschuldigde en tot iets zoo moois maakte, dat bij de overdenking
dier betrekking de edelste neigingen zijner ziel niet uitgesloten
behoefden te blijven.
 
't Moge zijn dat Dekker in lang geen publiek huis bezocht had, toen hij
Eugénie leerde kennen, en dus niet goed besefte, dat hare mededeelingen
overeenkwamen met de gewone praatjes dier zeer tijdelijke geliefden,
die haar bezoeker bijna altijd een in hoofdzaak gelijkluidend verhaal
doen, waarin steeds dezelfde episoden voorkomen: 1o. zijn zij dochters
van boeren of arme werklieden en verleid en ongelukkig gemaakt door
een vrijer, die beloofd had haar te trouwen en aan wiens woorden zij
geloof hadden geslagen; 2o. hebben zij éens, toen zij figurante in
den een of anderen kleinen schouwburg waren, of ook, toen zij het
wilde leven reeds waren begonnen, eene schitterende relatie gehad
met een schatrijk of hoogst voornaam jongmensch, die haar gedurende
eenige maanden als eene prinses heeft doen leven, welke relatie voor
altijd eene glansrijke herinnering bij haar heeft achtergelaten;
3o. zijn zij daarna van het eene huis in het andere gekomen en hebben
nu hetzij de flauwe hoop dat een zéér jonge man nog eens de een of
andere dwaasheid om harentwil zal begaan door haar als maîtresse te
nemen, hetzij de ambitie met een flinken kellner of kappersbediende een
"net" huwelijk aan te gaan, hetzij de hoogere eerzucht zelf eens aan
't hoofd van een dergelijk etablissement te staan als waaraan zij nu
ondergeschikt zijn verbonden en op hare beurt te kommandeeren;--òf 't
moge zijn, dat Eugénie tot de niet zoo frequent voorkomende vrouwen
van dat slag behoorde, die gouvernante, kamenier of juffrouw van
gezelschap geweest zijn, dat hare konversatie dientengevolge iets
meer gesoigneerd was en zij een weinig betere manieren had, dat bij
haar sterker dan bij hare beroepsgenooten het verlangen sprak om
van het leven aldaar verlost te worden;--zéker is, dat Dekker zich
tot haar aangetrokken gevoelde door de verwantschap die hij tusschen
haar toestand en den zijnen bespeurde. De geheimzinnige sympathie,
die tusschen de rassen van paria's bestaat en door De Goncourt ter
sprake wordt gebracht, waar hij het intieme verkeer van soldaten en
dergelijke vrouwen behandelt in La fille Elisa,--die zelfde sympathie
was het, welke Dekker er toe dreef, zich in een ongewoon intiem kontakt
met Eugénie te begeven. Hij bevond zich daar tegenover eene vrouw van
oorspronkelijk goeden en fatsoenlijken aanleg, die, eigenlijk buiten
hare schuld, en niet alleen buiten hare schuld maar tengevolge van het
uit goedheid, uit edelmoedigheid, toegeven aan eischen, door een man,
dien zij het meest vertrouwde, haar gesteld,--door de maatschappij was
uitgestooten en genoodzaakt met het uitoefenen van een ellendig beroep,
op een niet te avouëeren wijze, in haar onderhoud te voorzien. Nu, was
er dan niet een treffende overeenkomst tusschen haar lotgeval en het
zijne? Was ook hij niet ongelukkig geworden en door de maatschappij
uitgestooten, omdat hij een te goedgeloovig vertrouwen in de leden
dier maatschappij had gesteld? Hij óok had, zonder voorzichtigheid,
zonder om te zien, geluisterd naar de stem van zijn hart, denkend

댓글 없음: