2016년 4월 29일 금요일

Multatuli 18

Multatuli 18


Had Multatuli het huwelijk en zijne betrekking tot zijn vrouw anders
opgevat, had hij, zij 't met opoffering van de grootere innigheid
in den band, die noodzakelijk moest ontstaan waar ook de innigste
en hoogste gedachten van man en vrouw hun gemeenschappelijk goed
worden,--had hij haar godsdienstige gevoelens ontzien, zoodat die
als een verborgen schat in haar binnenste konden blijven bestaan,
hij zoude later de grievende verwijten nimmer hebben vernomen, die
ongetwijfeld zijn geweten hem op sommige oogenblikken deed.
 
In verband met zijne godsdienstige, of liever ongodsdienstige,
begrippen, had Dekker ook zijne opvatting van het huwelijk en de liefde
gewijzigd. Hij had polygamische neigingen; en niet alleen had hij die
"zoo maar" gelijk zoovele gehuwde mannen, maar hij bezat daar allerlei
theorieën en redeneeringen over, die het oude, van het christendom
afkomstige, gevoel daarover in hem moesten dood-praten. Evenals hij
met het godsdienstige had gedaan, wordt het uit verscheidene passages
in de brieven duidelijk, dat hij ook op dit punt de hoogere opvoeding
zijner vrouw op zich had genomen.
 
Van de vier relaties, waarvan wij in de brieven hooren: die met
Pauline, die met Eugénie, die met Sietske Abrahamsz, die met het
ongenoemde meisje, dat later een soort oplichtster bleek te zijn,--vier
relaties, waaronder slechts twee, of wellicht maar één, van anders
dan oppervlakkigen aard,--hield hij getrouwelijk zijn vrouw op de
hoogte; zoodat, indien men in aanmerking neemt dat Multatuli bijna
niets deed of hij had een stel redeneeringen ter rechtvaardiging
zijner daden bij de hand, indien men er op let dat hij in 't algemeen
theoretisch zeer ontwikkeld was en alles vastknoopte aan eene theorie,
het meer dan waarschijnlijk wordt, dat hij zijne vrouw had beduid,
dat zij op grond hiervan en op grond dáarvan, het behoorde goed te
keuren indien haar man nog met andere vrouwen intiemen omgang had,
nog andere vrouwen liefhad, dan met haar, en haar alleen.
 
Hiermede bevinden wij ons in aanraking met het onderdeel der
korrespondentie, dat vele lezers vermoedelijk minder aangenaam zal
hebben getroffen. Want al hebt ge vrij uw vrouw overreed, dat God niet
bestaat, en dat de verschillende godsdiensten ouderwetsche larie zijn,
waarmede verstandige menschen, die de negentiende-eeuwsche beschaving
mede maken, zich niet meer behooren op te houden, dat dus ook zij van
den godsdienst, waarin zij geboren is en opgegroeid, afstand behoort
te doen,--daarom zoudt gij toch tevergeefs trachten haar ook aan 't
verstand te brengen, dat uit de stelling, dat wij geen God kennen,
die ons een leer- en zedenwet zou hebben geopenbaard, eene andere
stelling afgeleid moet worden, inhoudende dat aan den man een zekere
vrijheid van liefde of keus moet gelaten worden, geheel in strijd met
het oude huwelijksbegrip, waarbij de vrouw een éénig recht op haar
man had, of waarbij ten minste het den man als een eerste plicht was
opgelegd de trouw ongeschonden te handhaven, die hij zijner vrouw
bij den aanvang hunner verbintenis had gezworen of beloofd.
 
Het is mogelijk dat menschen, die gevoelen gelijk wij, als
laat-negentiende-eeuwers min of meer een mal figuur maken; het is
mogelijk dat wij, om konsequent te zijn, nu wij het oude geloof aan
één God hebben verlaten, met de geheele levensbeschouwing, die daarvan
afhankelijk was, ook ons begrip omtrent den echt zouden dienen te
wijzigen, en, in samenhang met dat begrip, de sentimenten die er de
uitvloeiselen of de basis van zijn; maar wij kúnnen dat niet, en,
konsequentie of geen konsequentie, daarmede is alles gezegd. Ons
begrip kunnen wij wel wijzigen, met genoegen zelfs indien het iemand
aangenaam kan zijn, maar ons gevóel, zie, dat is een heele andere
zaak, dat kan veel minder gemakkelijk gewijzigd worden. Bewijst
ons nu maar met a plus b, dat het christendom heeft uitgediend, en
dat men dientengevolge, het eene logisch afleidend uit het andere,
tot het besluit moet komen, dat wij de oude christelijke sentimenten
omtrent de heiligheid van het huwelijk en de schoonheid der smettelooze
trouw tusschen man en vrouw moeten laten varen, om vervolgens ook
onze praktijk naar de nieuwe begrippen te regelen, gij zult met de
meest spitsvondige bewijsvoeringen ons gevoel, dat wij als de erfenis
van achttien eeuwen in ons bloed dragen, niet omverpraten. En tot dat
gevoel behoort, dat wij het bepaald wreed, afschuwelijk wreed vinden,
de hand van het koele moderne gezond-verstand te slaan aan de schoone
en teedere bloemen van christelijke huwelijkstrouw, die daar bloeien
op die verborgen plekjes in het hart der vrouw, waar het woord van
den man niet ontwijdend mag binnendringen.
 
Wij kunnen niet aannemen, dat Tine in haar hart toegejuicht zou
hebben, dat haar man zich met andere vrouwen afgaf; wij kunnen ons
wel voorstellen, dat zij eene zoo onbegrensde vereering koesterde
voor Multatuli's inzichten, dat zij trachtte, wijl hij het goedvond,
het zelve ook goed te vinden, indien hij haar ontrouw was, maar
ongetwijfeld is haar dit nooit gelukt en deden zijne mededeelingen
over zijn avonturen haar grievend leed, hoezeer ze dit ook voor hem
geheim poogde te houden.
 
Indien Multatuli dit zelf niet inzag, moet zulks aan gebrek aan
menschenkennis geweten worden; zag hij het wèl in, dan komt ons zijn
gedrag in dezen geheel en al onverschoonbaar voor. En, alles in
aanmerking genomen, vreezen wij, dat hij 't half en half begreep,
zonder zich volledig van den toestand rekenschap te geven; en nu,
uit een soort van goedig-plagerige dwingelandij, haar geen enkel der
berichten spaarde, die haar wellicht hinderden, maar die haar dan
hinderden tengevolge van eene opvatting, welke zij, om zijnentwil,
reeds lang had behooren prijs te geven. Zoo denken wij ons zijn
standpunt.
 
Stelt u voor een man, een echtgenoot, die zijne vrouw in de
kommervolste omstandigheden van hem gescheiden moet doen leven, eerst
in een zeer ver afgelegen land, later nog steeds in een ander land,
op eene dagreize van hem verwijderd, en dat die echtgenoot dan aan zijn
vrouw, die hem liefheeft en aanbidt, onophoudelijk dingen schrijft als
(van vreemde of haar nauwelijks bekende jonge vrouwen schrijvend):
Lieve Tine, beste trouwe Tine, ik heb Pauline weêr gezien, zij had haar
onecht kind op haar schoot... lieve Tine, ik heb vruchteloos gepoogd
Eugénie hier weêr te ontmoeten, je herinnert je, dat is dat meisje dat
ik in der tijd uit een publiek huis heb medegenomen,... lieve Tine,
ik ben verliefd op Sietske Abrahamsz, je weet wel, dat mooie lieve
nichtje van ons... lieve Tine, elken ochtend komt er een meisje bij
mij ontbijten... lieve Tine, ik heb allerlei amourettes, te veel om
te vertellen... Enz. Enz.
 
... Je wordt nu wel een opwelling van wrevel daarover gewaar,
lieve Tine, maar herinner je maar, dat wij afgesproken hebben,
dat ik je duidelijk heb gemaakt, dat ik je heb doen inzien: je moet
dat goedvinden, je moet daarin berusten... ik blijf altijd van jóu
het méest houden, dat weet je wel... op die Sietske ben ik puur
verliefd,... die arme Eugénie, je moest haar kennen... neen, neen,
kind, bedwing nu je afkeer; ik, weet je wel, ik, die zoo ontzettend
veel wijzer, rechtvaardiger en beter ben dan jij, die zooveel als je
opvoeder in alles ben geweest, ik zeg je: je moet je meester blijven,
je moet je niet door je gevoel laten medeslepen, maar je verstand
raadplegen; ...ik vertel je opzettelijk zooveel van mijn relatiën met
andere vrouwen om je op de proef te stellen, om te zien of het goede
inzicht niet bij je zal zegevieren,... wees dus nu verstandig en trek
het je niet aan... je zult nog wel meer hooren, gisteren ontmoette
ik nog een dame, die...
 
Dit zijn in 't geheel geen citaten, wij bedoelen alleen, dat men dien
geest en dien toon bespeurt in de brieven. En wij willen de vrouw
beklagen, die daaraan blootstond. Ach, met hoeveel bitterheid moet zij
zich later deze korrespondentie herinnerd hebben, toen zij merkte,
dat haar man voor altijd van haar scheiden zou. Dáarvoor had zij
zich dan deze gruwelijke plagerijen getroost, dáarvoor had zij een
vriendelijk gezicht gezet als zij leed gevoelde van binnen, dáarvoor
had zij de stem van haar gevoel gesmoord, wijl zij het hooge verstand
van haar man over haar vrouwelijk gevoel wilde doen zegevieren--om
nu te zien dat hij ten slotte geheel van haar vervreemdde... Wie had
gelijk gehad? Zijn verstand of háar gevoel? O, die stille stem van
binnen had het haar wel altijd gezegd... Zij had altijd, wel flauw, een
wanhopig vermoeden gehad, dat het onvermijdelijk eens zóó worden zou...
 
 
 
Beschouwen wij thans Multatuli in zijne verhouding tot de opeenvolgende
minnaressen, die een plaats konden innemen in zijn hart, dat niet
geheel alleen door Tine ingenomen bleek te zijn.
 
Vóór de genegenheid, welke Multatuli opvatte voor mejuffrouw
Hamminck Schepel, die later zijn tweede echtgenoote werd, treffen
wij de meergemelde Eugénie aan, als de eerste en voornaamste
vertegenwoordigster dergenen, die Tine's deelgenooten werden in zijn
omgang en liefde.
 
De betrekking van Multatuli met Eugénie hebben wij bekeken: vooreerst
wat aangaat den indruk, dien Multatuli's verwanten en in 't algemeen
de maatschappij daarvan moest ontvangen; vervolgens wat aangaat het
gevoel dat de mededeelingen daaromtrent bij Tine moesten gaande maken;
thans geldt onze overweging het geval op zich zelf, de verklaring van
dezen toestand zooals die zijn aanleiding vond en zich weêrspiegelde
in Multatuli's gemoed zelf.
 
Het is ons niet te doen een absoluut en leerstellig standpunt in
te nemen ter beoordeeling van het gedrag van een gehuwd man, die
publieke vrouwen frequenteert of op andere wijze buiten het huwelijk
liefdesbetrekkingen onderhoudt. Dit standpunt zij overgelaten aan
moralisten en staathuishoudkundigen. Wij willen vooropstellen, dat wij
het laakbare in Multatuli's handelwijze thans slechts hierin vinden,
dat hij zijne vrouw van zijn faits et gestes op de hoogte hield,
en haar onzes inziens daardoor ten diepste moest grieven.
 
Het is een bekende stelling van den hertog De Richelieu, dat men met
het grootste gemak en zonder gevaar voor onze gemoedsrust meer dan
éene vrouw tegelijk kan beminnen. Maar eene dergelijke stelling kan
alleen ontstaan in het brein van en als psychologische kuriositeit
geformuleerd worden door lieden, die van de liefde eene opvatting
hebben, zooals aan de Bourbonhoven van vóór Lodewijk den XVIden in
zwang was en een paar eeuwen in zwang is gebleven. Zij bedoelden met
het woord liefde, noch de groote passie, die de werkelijkheid voor
hem die haar ondervindt als 't ware van gedaante doet veranderen en
aan het voorwerp der liefde zooveel als een bovennatuurlijken glans
en ook macht verleent, zoodat hij letterlijk door het voorwerp dier
liefde "betooverd" lijkt en dus dat veel gebruikte woord nu tot
eene wezenlijke waarheid maakt; evenmin hadden zij er de innige,
in haar eenvoud groote, trouwe, genegenheid meê voor, zooals het
christendom ons die heeft doen koncipiëeren en die het eigenaardig
huwelijkssentiment is van ons, westersche, monogamische volken;
maar zij bedoelden er meê eene liefde, die wel eenige oppervlakkige

댓글 없음: