2015년 9월 23일 수요일

Willem Roda 39

Willem Roda 39


"Mag ik u verzoeken mij te zeggen, wat u met Willem Roda voorheeft,
mijnheer?" zoo begon Lord Greybury beleefd, zoo goed mogelijk
Hollandsch sprekend.
 
"Mag ik u verzoeken mij te zeggen, wat u dat aangaat?" antwoordde
Walling minder beleefd.
 
"Willem Roda is mijn reismakker!"
 
"Dan moet ik u zeggen, dat uw reisgezelschap niet van de allerfijnste
soort is. Weet u wel, mijnheer, dat uw heertje niets meer of minder is
dan een voortvluchtige gevangene, die wegens een poging tot moord..."
 
"Ik weet alles, mijnheer!"
 
"Dan is 't hier ook zeker, zooals 't spreekwoord zegt: "soort zoekt
soort."
 
Lord Greybury begreep de beleediging volkomen, maar liet het niet
blijken, en vroeg langzaam en kalm:
 
"Wat denkt u te doen, mijnheer?"
 
"Dat zijn eigenlijk uw zaken niet, maar het is anders zeer
natuurlijk. Ik laat hem door de politie aanhouden en telegrafeer
naar Amsterdam. Heeft u nog meer te vragen?" vroeg Walling, ging naar
de deur en legde de hand op den knop. Lord Greybury stond in stijve
houding bij de tafel, waarop hij de eene hand plat had neergelegd,
en streek met de andere de lange, vlasachtige bakkebaarden glad.
 
"En wat kan u van dat plan, dat u geen voordeel geeft, doen
afzien?" vroeg hij uiterst langzaam en eentonig.
 
"Niets!" beet Walling hem toe.
 
"U heeft kosten gemaakt tijdens de ziekte van uw zoon. Ik geef u
vijftig pond!" herneemt de Engelschman zonder Walling aan te zien.
 
"Je wilt mij omkoopen? Neen, brommen zal hij, al zou het mij vijftig
pond kosten. En in een gevangenis, niet weer in een verbeterhuis,
daaruit kunnen ze zoo gemakkelijk niet ontsnappen."
 
"U heeft ook reiskosten voor uw zoon gehad. Laat Willem Roda vrij en
ik geef u honderd pond, dat is twaalfhonderd gulden!"
 
"Dacht je dat ik niet wist, hoeveel honderd pond is? Neen, ik laat
hem niet vrij, al was het alleen om zijn vader," roept Walling en
opent driftig de deur.
 
"Tweehonderd pond!"
 
Walling weifelt in de deur. "Neen!"
 
"Driehonderd pond!"
 
"Walling sluit de deur. "Jij hebt er zeker belang bij, oude; wie weet
wat jij op je lever hebt; maar ik doe het niet!"
 
"Vijfhonderd pond."
 
Walling laat de deurknop los. Hij strijkt met de hand door het haar
en ziet den Engelschman met groote oogen aan.
 
Deze kijkt echter hardnekkig naar de zoldering en klopt met de punt
van zijn laars op het tapijt.
 
"Ik doe het niet!" schreeuwt Walling, en slaat met de armen van zich
af, als worstelde hij tegen een onzichtbaren vijand.
 
Hij wankelt naar de deur.
 
"Duizend pond," zegt Lord Greybury op ijskouden toon.
 
Wallings oogen fonkelen.
 
"Geef op!" sist hij tusschen de tanden.
 
 
 
Terwijl Lord Greybury met den ouden Walling onderhandelde, zat Willem
in duizend angsten tegenover den zoon.
 
Hij geloofde niet, dat de Lord den opvliegenden man tot stilzwijgen
zou kunnen bewegen, en zag zich reeds door de Zwitsersche politie
achter slot gebracht, om in de vreemde gevangenis het bevel tot
opzending naar Nederland af te wachten.
 
Albert Walling bemerkte, hoe de angst van zijn voormaligen schoolmakker
zich op diens gelaat afteekende. Over de tafel heen stak hij Willem
zijne hand toe en fluisterde:
 
"Willem, het was alles mijn schuld! Ik zal zorgen, dat vader je niet
laat arresteeren!"
 
"Dank, hartelijk dank, Albert," antwoordde hij, met een zucht van
verlichting diens hand drukkende, "maar het was mijn schuld, ik had
niet zoo driftig...."
 
"En ik had je niet moeten sarren; maar we waren toen beiden nog
kwâjongens!"
 
"Dat waren we; maar ik ben zeer veranderd. Ik heb een goeie les gehad!"
 
"En ik niet minder. Ik ben ook niet meer dezelfde van vroeger. Wat dunk
je er van, Willem, als we hier eens vriendschap sloten?" vervolgde
Albert Walling, na een oogenblik zwijgens om de tafel op Willem
toetredend.
 
"Mijn hand er op!"
 
"En de mijne! Wees gerust, van nu af zal vader je geen strootje meer
in den weg leggen."
 
De beide jongelui stonden nog hand in hand, toen Walling met den
Engelschman binnenkwam.
 
Een blik op Wallings gelaat overtuigde Willem, dat hij ook van de
zijde des vaders geen gevaar meer te vreezen had; toch trok de oude
heer zijn wenkbrauwen samen, toen hij zijn eigen zoon en dien van den
gehaten Amsterdamschen bankier vertrouwelijk naast elkaar zag staan.
 
Albert trad op zijn vader toe, en zeide op beslisten toon, terwijl
hij hem veelbeteekenend aanzag:
 
"Willem Roda en ik zijn voortaan vrienden, vader!"
 
"Zoo," antwoordde Walling kortaf, "dan hebben we hier niets meer te
maken. We gaan onmiddellijk verder op naar het Noorden."
 
"En wij naar het Zuiden," zei Lord Greybury en verliet de ontbijtkamer,
zonder Walling te groeten: hij gaf Willem een wenk hem te volgen;
want het voorval begon opzien te baren.
 
Willem wisselde nog een handdruk met Albert Walling. Hij groette
ook den vader, doch deze achtte het beneden zich dien groet te
beantwoorden. Walling liet zijn zoon in den waan, dat hij om zijnentwil
Willem vrij liet gaan, en Lord Greybury vertelde zijn reisgenoot ook
niet, wat de reden van 's mans goedgunstigheid was.
 
Eenige uren later stoomden beiden over bergen en dalen, dwars door
het onvolprezen Zwitserland.
 
 
 
 
 
 
 
HOOFDSTUK XIII.
 
 
Blauwe meren met donkere, rotsige oevers,--grauwe bergen met
glinsterende sneeuwtoppen, zwarte, grijnzende afgronden en malsche
lachende bergweiden,--klaterende watervallen en bruisende bergstroomen
zweefden in gedurige afwisseling voorbij; het dichtstbijzijnde in
snelle vogelvlucht; wat veraf was, langzaam en statig, in zacht
draaiende beweging.
 
Half uit het raampje van den voortsnellenden wagen gebogen, genoot
Willem de verrukkelijke en tegelijk indrukwekkende schoonheid van
het Alpenlandschap. De lust bekroop hem eens uit te stappen en een
dier sneeuwgevaarten te beklimmen, wier blinkende toppen boven een
krans van donkere wolken uitstaken; Lord Greybury had hem echter
ten tweeden male zijn vast besluit medegedeeld, nergens langer te
vertoeven, dan hoog noodig was. De ontmoeting met Walling scheen hem
afkeerig gemaakt te hebben van een langer verblijf in Europa.
 
Een schel fluitje--en plotseling wordt het bekoorlijke, zonnige
landschap door diepe duisternis vervangen; een vunzige grondlucht
dringt door de geopende raampjes; men hoort ze in alle waggons haastig
dichttrekken.
 
De trein vaart met een verdoovend geraas door de ingewanden der
aarde; de duisternis is zoo diep, dat ze Willem onmiddellijk aan den
Pietersberg herinnert. Eindeloos lijkt hem de tocht door den zwarten
tunnel, waarin de trein schijnt op en neer te springen in plaats van
voort te gaan, tot een voorbijschietende vonk, het seinlicht van den
wachter, of de lantaarn op een mijlpaal, zijn snelle vaart bewijst.
 
Een zwakke schemering, en onmiddellijk daarna het verblindend licht
van zon en sneeuw! De raampjes vliegen open, in een oogwenk verjaagt
de zuivere bergwind de duffe lucht, en voort gaat het weer, rijzend
en dalend, langs scheuren en kloven.
 
De spoortrein schiet in ijzing- en duizelingwekkende vaart vooruit;
de weg schijnt sterk en aanhoudend te dalen.
 
"De Povlakte!" klinkt het uit den mond van een der medereizigers. Zelfs
Lord Greybury neemt de moeite, over Willems schouder een blik uit
het raampje te werpen.
 
Daar in de diepte ligt ze, de schoone, groene vlakte; een tapijt van
smaragd, doorvlochten met blinkende linten; nu eens verdwijnt ze achter
een rotsblok, dan weer achter een dennenbosch, om een oogenblik later,
en telkens grooter en duidelijker zichtbaar weer te verschijnen.
 
Reeds stoomen ze door de vlakte; als een reuzenmuur rijzen achter
hen de Alpen ten hemel.
 
"Milano! Mailand! Milan!" roepen de conducteurs.   

댓글 없음: