2015년 9월 23일 수요일

Willem Roda 48

Willem Roda 48


Het dier was vreeselijk om aan te zien. De anders zoo zachte
gazellenoogen schoten vonken. Willems paard steigerde; hij zelf sloeg
in doodsangst de armen om den hals van zijn rijdier; als hij viel,
was hij verloren.
 
"Houd vast! In Godsnaam, houd vast! Wij komen!" schreeuwden Mr. Stake
en Dilly te gelijk.
 
De razende kengoeroe sprong als een panter tegen de borst van het paard
op, dat van angst brieschte; maar op hetzelfde oogenblik sloeg Jacky
hem met den zwaren stijgbeugel op den kop, zoodat hij neerviel. Een
oogenblik later was hij door de honden in stukken gescheurd.
 
"Dat was een gevaarlijke positie, Mr. Roda; je hebt je goed gehouden;
als je losgelaten hadt, was je er om koud geweest. Kijk eens, wat
een klauw!" zei Dilly.
 
"Waar is mijn hond?" vroeg Willem, toen hij van den schrik bekomen
was. "Pollo! Pollo!"
 
Pollo hoorde het niet meer. Zijn lijk dreef op den plas. De hulp was
te laat gekomen, de kengoeroe had hem verdronken.
 
"Arm dier, heb ik je daarvoor, de halve aarde om, mee moeten
voeren!" zuchtte Willem.
 
"Kom, Mr. Roda, er zijn nog honden genoeg op Darlingstation. Wees
maar blij, dat je er zoo afgekomen bent!--we moeten nog hout zoeken
voor het wachtvuur!" zei Dilly.
 
Den volgenden morgen in de vroegte stieten de ruiters op een koppel
verwilderde koeien en kalveren. Verscheidene er van droegen een
brandmerk--de letters U. A. P. C. in een ovaal--op de linkerschoft. Een
oude stier, met een bult op den breeden nek, en met woeste oogen,
was de aanvoerder.
 
Het waren dieren uit de run, die thans het eigendom van Lord Greybury
was. Ze leefden hier in het wild, hielden zich daags in de bosschen
schuil en kwamen alleen 's nachts of bij het krieken van den dag in
de vlakte, om te grazen en te drinken.
 
Tegen den middag bereikten de ruiters Darlingstation, waar Mr. Walebone
den squattersleerling en zijn oom vriendelijk welkom heette.
 
 
 
 
 
 
 
HOOFDSTUK XVI.
 
 
Noch Willem noch Mr. Stake maakten eenige tegenwerpingen, toen de
bestuurder, na een vluchtige kennismaking, hun den raad gaf een bad
te gaan nemen, een goed maal te gebruiken en zich daarna ter ruste
te begeven.
 
Dilly geleidde hen naar de goed ingerichte badkamer en wees hun,
na den maaltijd, den weg naar hun slaapvertrek. De vermoeiende reis
had hun krachten bijna uitgeput; nauwelijks hadden ze zich op de
varen bedden neergelegd, of de weldadige slaap sloot hun de oogen,
ondanks het loeien en blaten van honderden dieren.
 
Geheel verkwikt stonden ze vroeg in den morgen op, gewekt door het
verwarde rumoer op het station. Allen waren er reeds in de weer, toen
Willem en zijn voorgewende oom door den eenen kamp na den anderen
naar de squatterswoning stapten.
 
Deze zag er vrij wat vriendelijker en steviger uit, dan die op
Coobingastation. De veranda liep, eenige voeten boven den grond,
om het geheel gladgeschaafde huis heen. Om de stijlen, die het afdak
der veranda steunden, kronkelden zich de clematis- en wingerdranken
door elkander en hingen van post tot post in bloeiende guirlandes
neer. Het schuin oploopende dak was met groote zinken platen belegd;
aan de vier hoeken van het gebouw bevonden zich boven aan de dakgoot,
groote ijzeren bakken; in den regentijd dienden deze als reservoirs
voor het van den hemel stroomende water, dat anders den toegang tot
de veranda ongemakkelijk zou maken. Alles in en aan het huis bewees,
dat er bij het bouwen uit een ruime beurs geput was.
 
Mr. Walebone lag reeds onder de veranda op een gemakkelijke rotan
sofa, een paar kengoeroehonden aan zijn voeten, zijn nieuwe gasten te
wachten. Een ontbijt, bestaande uit koud vleesch, "dampers" (ronde
in heete asch gebakken broodjes) en de onmisbare thee, stond op een
tafel bij de rustbank voor hen gereed.
 
Willem en zijn oom deden zich te goed. Mr. Walebone stopte zijn
pijp en zijne woorden telkens afbrekende, om een rookwolkje uit te
stooten en het een eindweegs in de frissche morgenlucht te volgen,
begon hij op deftigen toon en tamelijk uit de hoogte:
 
"William Roda, vandaag beschouw ik je nog als mijn gast; je hebt
den tijd om rond te zien en je oogen den kost te geven. Van morgen
af geldt het, de handen uit de mouwen ook zonder dat je het gelast
wordt. "Werken" is het wachtwoord voor ieder, die op de run den kost
wil vinden. John Dilly, die je gids reeds geweest is, zal ook vandaag
je geleider zijn. Hij heeft eenige kudden te tellen; je kunt met hem
gaan en hem vragen, wat je wenscht te weten. Ga nu naar het magazijn,
daar zul je hem vinden; ik heb met je oom te spreken."
 
Willem ging; de niet onvriendelijke, maar toch bevelende toon van
den manager beviel hem volstrekt niet. De man had iets neerbuigends
en iets opzettelijk-gewichtigs in zijn houding en manieren; 't was
of hij moeite deed iedereen ontzag in te boezemen voor zijn persoon
en zijn waardigheid, maar gemelijk werd in de overtuiging het niet
te kunnen; elk zijner woorden en gebaren drukte uit: "verbeeld je
niet mijn gelijke te zijn; ik ben hier eigenaar, squatter, geen
ondergeschikte, zooals jij."
 
"Laat je niet overbluffen door den oude!" fluisterde de staljongen,
die Willem naar het magazijn bracht, hem toe, "als hij bemerkt,
dat je bang voor hem bent, negert hij je van den morgen tot den avond!"
 
De groote loods, met den naam van magazijn aangeduid, verdiende
dien met het volste recht. Tot Willems verbazing vond hij er de
ongelijksoortigste voorwerpen bijeen. Zakken met zout of met meel
vormden twee lange toonbanken, waarop laarzen en jampotten, geweren
en dekens, hoeden en sardineblikjes, scharen, messen en dolken,
zweepen en kogelzakken, rijbroeken en meerschuimen pijpen in bonte
wanorde dooreen lagen. Tusschen de toonbanken zat de winkelier aan
een slagersblok, dat als tafel dienst deed, en met schalen en boeken
bedekt was. Een knecht hielp de klanten en riep zijn baas den naam
van den kooper en het bedrag van de koopsom toe. De winkelier schreef
alles op in het groote boek en in de zakboekjes van de klanten, die,
vóór hun dagtaak begon, zich hier van het noodige kwamen voorzien.
 
"Tom Balser van achttienmijls kudde, wekelijksch rantsoen 6 sh. 4.,
jams, kogels, tabak 9 sh. 8. extra! Dick Thompson, scheerder,
leeren voorschoot en achterlader, 18 sh.! Willy Lag, buks en kogels
23 sh.!" zoo klonk het bij korte tusschenpoozen boven het rumoer van
de koopers uit.
 
Tevergeefs zocht Willem den gids onder de woelige menigte herders,
scheerders, wasschers en voerlieden. Zijn tegenwoordigheid trok
niemands aandacht; de meeste dezer mannen waren ook pas sedert eenige
dagen op het station, en zouden na het scheren, dat eerstdaags moest
beginnen, weder vertrekken.
 
"Waar moet ik John Dilly, den opzichter zoeken?" vroeg hij den
schrijvenden winkelier.
 
"Ha! de nieuwe leerling, is 't niet? Welkom op de run; je komt
in een drukken tijd.--Hoeveel Jack Deyer?--Kijk maar eens in de
vleeschhal!--Ik versta je niet! Hoeveel voor de twintigmijls!--Loop
maar recht door, gebruik je ellebogen, als ze je niet door willen
laten. Je ziet, ik heb het nu te druk, om je te woord te staan;
we spreken elkaar wel later.--Nog eens dat laatste!"
 
Willem trachtte zich een weg te banen.
 
"Welkom!" schreeuwde de knecht, die op de balen stond, en stak hem
tusschen de hoofden der klanten door, de hand toe. "Moet je Dilly
hebben? Loop recht door en duw ginds de deur open.--Is 't je te
duur? Ga dan maar bij den buurman, en zie of je 't daar goedkooper
krijgt!"
 
De squatters-leerling drong door de schreeuwende menigte heen
naar de achterzijde van het magazijn. Daar stond Dilly achter een
toonbank--hier uit vaten pekelvleesch bestaande--met opgestroopte
mouwen vleesch te wegen.
 
"Als 't je blieft! tien pond gezouten, twee shilling!--Zoo ben je
daar, Roda? Och, help me een handje! Ik heb al tweemaal naar den baas
gezonden om hulp, maar er komt niemand!"
 
"Vier pond gezouten en zeven gerookt voor de twaalfmijls!"
 
"Mij, acht en zes!"--"Mij, veertien!"
 
"Ja wacht een oogenblikje; niet zoo haastig, ik heb geen zes handen!"
 
Willem stroopte de mouwen op; zoo handig alsof hij zijn leven
lang slagersknecht was geweest, hielp hij de klanten--hier meest
vrouwen--aan pekelvleesch uit de vaten en rookvleesch van de balken.
 
"Zeg eens, Willem! niet zoo zuinig met wegen; ik geef ook altijd
een paar pond toe. Neen, geen stukken afsnijden, als er te veel is;
dat houdt immers te lang op!"
 
In een half uur waren de klanten bediend, daarop werd de winkel tot
den avond gesloten.
 
"Ik ben blij, dat ik er uit ben," zei Dilly met een zucht. "Ga je mee
tellen, Willem? Dat vind ik kostelijk. Haal dan even de boekjes bij
den manager en laat de paarden zadelen; intusschen ga ik ontbijten;
wacht me bij het slachthuis. Denk er om, de hekken achter je goed te
sluiten, anders loopen de dieren in de verkeerde kampen en krijg je
"den oude" aan den hals."
 
Door de talrijke kampen, groote en kleine, vierkante en ronde, zocht
Willem den terugweg. Wanneer hij een schuttinghek uit de klink lichtte,
kwamen de kalveren en de koeien in gesloten gelederen aanrennen en
wachtten op het openen, om uit te breken. Hij vond het dan geraden
aan een andere zijde over de schutting te klimmen om snel den kamp
over te steken; maar pas was hij binnen of een troep stieren kwam
met gebogen koppen en opgestoken staarten aangaloppeeren, zoodat hij
ijlings terug moest keeren en over de heining springen; alles tot
groot vermaak van de werklieden en de ronddwalende scheerders.

댓글 없음: