2015년 9월 23일 수요일

Willem Roda 42

Willem Roda 42


"Neen, William, daarin vergis je je deerlijk. Ik heb je al gezegd
dat ik in meer dan één opzicht je schuldenaar ben. Dubbel dank ik
het toeval, dat ons saamgebracht heeft. Indien ik jou niet had, zou
ik een ander moeten zoeken, wien ik minder zou betalen, maar dien
ik ook eerst door ondervinding moest leeren kennen. Kom, laten wij
er niet meer over spreken; als ik me rekenschap van mijn daden moet
geven, geraak ik uit mijn humeur. Je hebt de betrekking of liever de
compagnieschap aangenomen, en daarmee uit.
 
"A propos, ik heb dezen morgen al over je beschikt. Bell & Co. hebben
wijselijk aan mijn verzoek, den manager op Darlingstation mijn komst
bekend te maken, geen gevolg gegeven. Ik heb hem een brief geschreven,
die een aanbeveling bevat van den directeur en éénigen aandeelhouder
der United Australian Pastoral Co. Lord Greybury te Londen, voor
William Roda, dien hij als squattersleerling op Darlingstation in
de hoede van Mr. Walebone aanbeveelt. Deze brief is reeds verzonden
met een tweede schrijven van de hand des heeren Bell; daarin wordt je
aankomst te Brisbane gemeld, en verzocht, voor den bewusten leerling
en voor Mr. Stake, zijn oom, die hem naar het binnenland vergezelt,
paarden en een geleider te zenden. Wij reizen dien te gemoet en kunnen
nog in deze week onze bestemming bereiken."
 
Willem bleef een poos in gedachten verzonken. De uitkomst had
zijn stoutste verwachtingen overtroffen. De illusies, die hij als
dwaze, onervaren knaap had gevormd waren goed op weg werkelijkheid
te worden. De toekomst van zijn ouders was verzekerd; zijn vader
behoefde niet meer voor anderen te werken; zijn zuster--
 
"Ik heb nog een tweeden plicht te vervullen, vóór ik mijn nieuwe
werkzaamheden begin. Ik heb een brief te bezorgen voor mijn zuster,"
zeide hij, het papier uit zijne borsttasch te voorschijn halend.
 
"Dat heb je mij in Maastricht al verteld; ik dacht er zooeven nog
aan. Laat mij het adres eens zien.... Hm, Ipswich, dat ligt nu juist
niet op onzen weg; maar we hebben nog wel een dag te missen. Hoe oud
is dat adres?"
 
"'t Was een half jaar oud, toen ik den brief kreeg en is dus nu bijna
twee jaar."
 
"Dan is het mogelijk, dat dat jongmensch in dien tijd naar Europa
teruggekeerd is!"
 
"Mogelijk is het wel; waarschijnlijk echter niet. In alle brieven,
die ik van huis ontvangen heb, heeft mijn zuster minstens een groet
geschreven. Ze zoude er mij met een enkel woord van in kennis gesteld
en mij van de opdracht ontslagen hebben."
 
"Nu, goed; we zullen zoeken. We vertrekken nog dezen avond; de
muskieten laten ons nu al geen oogenblik met rust, daaruit valt
op te maken, welk onthaal ze ons nieuwelingen van nacht zullen
bereiden. Ipswich ligt een uur of tien landwaarts in, misschien zijn
die gezellige diertjes daar in minder groot getal aanwezig of ten
minste niet zoo menschlievend."
 
De daad werd bij het woord gevoegd. De sneltrein bracht hen naar
Ipswich. De muskieten bleken daar evenwel even goede bloedproevers
te zijn als te Brisbane; zoodat de reizigers er reeds vroeg uit de
veeren waren en hun onderzoekingstocht begonnen.
 
De straten van Ipswich boden ongeveer hetzelfde schouwspel aan, als die
te Brisbane; de huizen waren evenwel nog voor het meerendeel van hout,
het aantal komende en gaande ruiters en knarsende wolkarren nog grooter
en het plaveisel nog slechter. Troepen inboorlingen, meest vrouwen en
kinderen, lagen op de hoeken der straten en onder de luifels der huizen
te rooken of zongen op eentonige wijze een onverstaanbaar deuntje.
 
Lord Greybury, van nu af aan Mr. Stake, stapte eerst zwijgend naast
Willem voort, maar scheen langzamerhand met zijn lordschap ook zijn
stilzwijgendheid af te leggen. Hij begon opnieuw een gesprek.
 
"Als we het geluk hadden, dat jongmensch te ontdekken, en we hem soms
in minder gunstige omstandigheden aantroffen--wat wel eens de oorzaak
van zijn stilzwijgen tegenover je zuster kon wezen--zou er wel iets
voor hem te doen zijn.
 
Bij Bell & Co. is het grootste gedeelte der klerken door de
goudkoorts aangetast. De gehuwden zelfs hebben geen weerstand
kunnen bieden, vertelde mij een mijner agenten. Ze hebben een zekere
toekomst verschopt voor het gevaarlijke en onzekere goudzoeken in
de binnenlanden. Een enkele is reeds arm en beroofd teruggekomen;
zijn gezondheid is te erg geschokt, om zijn vroegere werkzaamheden
te hervatten. De meesten van die ongelukkigen, verlokt door een
enkelen kennis, die, misschien als één op de duizend, een fortuin in
de goudvelden vond, verdwijnen spoorloos; evenals een tiental jaren
geleden, toen voor het eerst goud in Victoria werd ontdekt.
 
Als Borgers lust heeft, kan hij hier een winstgevende betrekking
vinden. Of wat misschien nog beter is, als jij voor hem instaat, kan
hij ook als squattersleerling naar Darlingstation gaan. Dan is er nog
mogelijkheid in dit jaar de tweede verwaarloosde run weer te bevolken."
 
Willem gaf geen antwoord, een donker vermoeden rees bij hem op. Als
Herman ook eens naar de goudvelden was gegaan?
 
"Willem, je kunt toch wel paard rijden?" vroeg de Engelschman
eensklaps.
 
"Ik? Wel neen! Ik heb wel eens op onze paarden door den stal gereden
of een eindje in de stille straat, waarop ons koetshuis uitkwam,
maar meer niet. En dat waren koetspaarden; rijpaarden hielden we er
niet op na; ik zou het volgend jaar een ponny gekregen hebben."
 
"Dan zullen we onmiddellijk twee paarden koopen!"
 
"Maar ik zeg u immers, dat ik niet rijden kan!"
 
"Dan moet je het dadelijk en al doende leeren. Hoe wil je anders op
Darlingstation komen?"
 
"Dat is waar ook, daaraan had ik niet gedacht."
 
"En de paarden, die men ons tegemoet zendt, zijn misschien niet van
de makste."
 
Willem wist reeds uit de beschrijvingen, die hij op de boot gelezen
had, dat de paarden op de stations niet gestald worden en, indien
men ze noodig heeft, worden opgevangen. Het woordje "misschien"
had dan ook gevoeglijk kunnen wegblijven.
 
Paardenkoopers waren er in Ipswich genoeg, evenveel als kroeghouders
en meer dan bakkers.
 
Lord Greybury, een kenner, zocht een paar fraaie merries uit; Willem
besteeg de makste. Ook Pollo scheen het niet te bevallen, dat zijn
meester zoo opeens van voetganger tot ruiter was verheven, en sprong
met woedend geblaf tegen het paard op. Gelukkig voor Willem scheen
het dier aan dergelijke vriendelijkheden gewend te zijn, althans het
nam er niet de minste notitie van. Eerst toen de hond het haar te
lastig maakte, en haar in de voorpooten trachtte te bijten, hapte de
merrie hem even in den staart, wat hem jankend beenen deed maken. Hij
schikte zich nu in het onvermijdelijke en draafde op korten afstand
achter de paarden aan.
 
Onze ruiters bereikten het bankierskantoor, waar volgens het adres
Herman Borgers werkzaam was geweest.
 
"To the diggings!" (naar de goudvelden), was het korte en norsche
bescheid van een der chefs.
 
De portier was spraakzamer:
 
"Een jaar geleden is hij nog eens teruggekomen; ik denk, om het restant
van zijn kapitaaltje te halen, en spoedig daarop weer vertrokken. 't
Is jammer van den vent, 't was een beste jongen; maar hij is de
eenige niet!"
 
Magere troost voor Willem! De goudvelden waren meer dan een
maand reizen verwijderd en lagen over een groote uitgestrektheid
verspreid. Bovendien, iemand te vinden onder die duizenden, die
elkander niet kenden en onophoudelijk heen en weder trokken, was
een onmogelijkheid.
 
Teleurgesteld, en om zijn zuster in 't hart bedroefd, liet Willem
zuchtend het hoofd hangen.
 
"Voor 't oogenblik is er niets aan te doen. Laat den moed evenwel niet
zinken, William. Ik hoop eenige weken gastvrijheid op Darlingstation
te genieten, daarna blijf ik nog minstens een half jaar in de
kolonie. Werkeloos te Brisbane blijven is mijn plan en mijn aard
niet. Ik heb reeds lang gehoopt de goudgravers eens aan 't werk te
zien; daaraan zal ik nu gevolg geven en dan tevens al het mogelijke
doen om Herman Borgers op te sporen. Als hij leeft en nog in Queensland
is, zal ik hem wel vinden, en dan is ook zijn fortuin gemaakt."
 
"Daar twijfel ik niet aan; u heeft den sleutel om alle deuren te
openen!" riep Willem opgebeurd uit.
 
Hij keek zijn reismakker eens oplettend aan; nog nooit had deze zoo
openhartig met hem gesproken als in de laatste twee dagen. Dit gaf
hem den moed een vraag te doen, die hem op de lippen brandde.
 
"Mijnheer, wat beweegt u toch nu weer voor dien jongen man te doen,
wat u reeds voor mij gedaan heeft? Hij is u immers geheel vreemd?"
 
Een lichte blos kleurde een oogenblik de bleeke wangen van den
Engelschman. Half onwillig antwoordde hij:
 
"'t Is een gril. Ik heb u immers reeds gezegd, dat ik doe wat het
oogenblik mij ingeeft."
 
Willem schrikte van den norschen toon, waarop die woorden gesproken
werden.
 
"'t Was mijn bedoeling niet, u te krenken, Sir!"
 
"Neen, dat begrijp ik wel, maar vraag me niet weder naar de reden
van mijn doen en laten!"
 
Er was tot Willems spijt een spanning ontstaan; zijn reisgenoot
maakte er na een poosje echter een eind aan door veel zachter en
vriendelijker te hernemen:
 
"Die Herman Borgers is immers naar Australië gegaan, toen door het
faillissement van je vader, zijn huwelijk met je zuster onmogelijk werd?"   

댓글 없음: