2015년 9월 23일 수요일

Willem Roda 54

Willem Roda 54


Jacky was teleurgesteld nu zijn boemerang, waarop hij zoo gepocht
had, niets had geraakt. Met scherpen blik doorzocht hij de boomen in
de nabijheid.
 
"Missa, kijk! Jacky raak blauwe papegaai!"
 
Op een hoogen, witten eucalyptus stoeiden en dartelden een menigte
veelkleurige papegaaien en parkieten met elkander. Een groote,
indigo-blauwe ara, de teenen als ringen om een dunnen tak geklemd,
schommelde met den kop naar beneden lustig heen en weder.
 
Jacky zwaaide opnieuw zijn boemerang boven het hoofd en wierp hem
voor zijn voeten op een platten steen; loodrecht steeg de lat naar
boven, schoot op de vereischte hoogte gekomen naar de ara en trof hem
tegen den kop. De vogel liet los en viel. Onder het vallen draaide
de boemerang steeds om den vogel heen; hij scheen er een geheel mee
uit te maken en sloeg er tegen aan, dat de veeren in 't rond vlogen.
 
De zwarte liep snel naar de plaats, waar de boemerang en zijn buit
gevallen waren. De papegaai was verpletterd. De schedel, de pooten,
tot zelfs de harde snavel waren stuk geslagen.
 
Jacky wischte zijn met bloed bevlekt wapen af.
 
"Komt de boemerang niet terug, als hij iets raakt?" vroeg Willem.
 
"Neen, missa, witte mannen denken zoo. Boemerang is geen hond. Maar
wat boemerang raakt is dood. Blijft liggen!"
 
"Dat heb ik gezien en goed ook!" zei Knol, terwijl hij de ara opraapte,
"ik geloof dat er geen beentje in zijn lijf heel is gebleven."
 
"Lekker, van avond braden, nog meer raken!" hernam Jacky en zocht
naar een nieuw mikpunt voor zijn boemerang.
 
"Goed zoo, Jacky, ga je gang, oude jongen, dan sparen wij onze kogels;
ik verzeker je, dat ik trek heb!"
 
"Kees, vertrouw niet te veel op zijn "lekker"; ik heb den zwarte vuile
eieren zien eten en toen zei hij ook nog: "lekker!"" zei Willem in
het Nederlandsch tot Knol.
 
Jacky keek bij het hooren van die vreemde taal op.
 
"Jacky kan niet verstaan!" Met wantrouwende blikken staarde hij,
dit zeggende, de beide blanken aan.
 
Nu was het de beurt aan Willem en Knol om te lachen. Het ontsteld
gelaat van den zwarte verried, dat hij de witte mannen nooit een
andere taal dan Engelsch had hooren spreken.
 
"Kan niet verstaan," herhaalde hij verschrikt. "Witte mannen wil
Jacky doodschiet!"
 
"Ben je niet wijs, Jacky? Ik zeide, dat je zoo goed met den boemerang
kon omgaan. Waarom zouden we je kwaad willen doen? Als jij ons
niet helpt, verdwalen we immers. Wij komen uit een ander land dan
Mr. Walebone en Mr. Dilly. De zwarten spreken toch ook niet allen
dezelfde taal."
 
"Yohi!" [16] zei Jacky nadenkend en ging op zijn hurken zitten. "Missa
Roda, Missa Dilly en Missa Knol goed mannen?" zei hij op vragenden
toon.
 
"Ja, zeker, Jacky; hier heb je mijn hand er op, wij zullen je nooit
kwaad doen, en als we thuis komen, krijg je weer zoo'n rond stukje
goud!"
 
"Jacky doet niet!" riep de zwarte eensklaps opspringend.
 
"Wat niet? Ons niet verder brengen!" vroeg Willem verschrikt.
 
"Yohi, wel verder brengen. Missa manager niet goed; slaat Jacky met
de zweep. Jacky niet doen, wat Missa manager zegt!"
 
"Wat zegt Missa manager dan?"
 
"Jacky moet twee witte mannen in de scrub bij de Majols brengen,
wegloopen, anders Missa Roda Jacky doodschiet!"
 
"Wat een schurk! Daarom liet hij mij zoo gewillig op reis gaan,
en dat was dus de reden van zijn gehuichelde vriendelijkheid!"
 
Willem keek dit zeggende eens rond, en de schrik sloeg hem om het
hart. Als Jacky eens gedaan had, wat de verraderlijke bestuurder van
hem eischte! Nu reeds zouden hij noch Knol weten, naar welke zijde zich
te wenden, en zij waren nog op de run van Darling-station; hoe dan,
wanneer de zwarte gids hen over een dag of wat midden in de scrub in
den steek had gelaten?
 
"Jacky doet het niet, wel? Jacky is een goede zwarte man; hij blijft
bij ons; is het niet?" zoo paaide Willem, terwijl hij den gids
vriendschappelijk op den schouder klopte.
 
"Yohi!" zei Jacky, "zal aan Missa manager zeggen, witte mannen dood
in de scrub!"
 
"Braaf zoo, Jacky! zeg wat je wilt, als je ons maar op den weg naar
de goudvelden brengt."
 
Jacky was geheel gerustgesteld en hervatte de jacht. Nog verscheidene
eenden en kakatoes vielen onder de moorddadige slagen van de
ijzerhouten boemerang en verschaften een uitmuntend avondeten.
 
Vijf dagen lang werd de tocht op dezelfde wijze
voortgezet. Gomboomwouden wisselden af met grasvlakten en
steenwoestijnen.
 
De kengoeroes waren blijkbaar dikwijls gejaagd, want ze waren schuwer
dan gewoonlijk en kwamen niet onder schot; zoo moesten zich de
reizigers met vogels tevreden stellen. Den zesden dag evenwel werd
het bosch dat ze doorreden, gaandeweg dichter, de gomboomen hooger
en dikker; slingerplanten en bamboestruiken maakten het rijden lastig.
 
Daar vertoonde zich ook voor 't eerst een wallabie in hun nabijheid;
het dier sprong haastig voorbij, zonder, zoo 't scheen, de reizigers,
die afgestegen waren, te bemerken.
 
"Wilden!" fluisterde de zwarte, stak het hoofd vooruit en sperde
zijn oogen wijd open; doch de boomen, de struiken en het hooge gras
belemmerden het vergezicht.
 
"Missa Roda, bewaar boemerang in de hand!" zei de Australiër.
 
In een oogenblik lagen de weinige kleedingstukken, die hij droeg,
aan den voet van een reusachtigen eucalyptus.
 
"Wat wil je nu doen?" vroeg Knol verwonderd, "daar kom je nooit
in. Dien boom omspannen vijf mannen nog niet."
 
"Jacky "kamin" maak!" antwoordde de blackboy op zijn gewonen
geheimzinnigen toon. "Jacky knap zwarte man!"
 
Inderdaad Jacky wist overal raad op. Met zijn tomahawk sloeg hij een
vingerdikken bamboestengel dicht bij den grond af. Ook de pluim kapte
hij weg en boog daarop het tien meter lange riet in tweeën, tot het
kraakte; de beide einden maakte hij eveneens buigzamer door ze te doen
kraken. Daarna maakte hij met veel moeite een lus van het dunste eind,
stak er den linker arm in, sloeg toen na een paar vergeefsche pogingen
den bamboe om den boom heen, greep het losse eind met de rechterhand
en draaide dit eenige keeren om zijn rechterarm. Nu plaatste hij
den rechter voet tegen den grond, trok den bamboe aan en liet zijn
lichaam zoo ver mogelijk achterover hellen; eindelijk trok hij ook
zijn linkerbeen op, zoodat hij tegen den boom stond als een vlieg
tegen den wand.
 
Met schokken steeg het taaie riet langs den gladden stam op, en met
elken schok plaatste de zwarte den eenen voet boven den anderen. In
korten tijd had hij den ondersten tak bereikt en klom als een eekhoorn
verder.
 
Met behulp van zijn "kamin" kwam hij op dezelfde wijze weder beneden.
 
"Majols!" berichtte hij, "prairie achter het bosch in brand;
wallabies jagen!"
 
"Wel, Jacky, zet je daarom zoo'n benauwd gezicht? We hebben immers
onze geweren; de wilden zullen ons wel met rust laten, als ze zien
dat we goed gewapend zijn!"
 
"Neen, Majols veertig, vijftig; wij drie in de boomen!"
 
"Als jij maar zegt, hoe wij in de dikke stammen moeten klimmen. Ik
zie geen kans het met jouw "kamin" te doen, Jacky. En jij Kees?"
 
"Ik heb ook weinig lust, mijn nek te breken!"
 
"Welnu, Jacky, dan zullen we hier je broertjes afwachten!"
 
Doch daarin had Jacky weinig lust. Hij scheen niet op een ontmoeting
met zijn rasgenooten gesteld te zijn.
 
"Meegaan, witte mannen Jacky nakruipen, paarden meetrekken, naar den
zoom. Majols ons niet zien kan!"
 
Weder vloog een wallabie voorbij; ze drukte onder het springen den
voorpoot tegen den met jongen gevulden buidel.
 
In de rechterhand de revolver, in den linker de teugel van het paard
houdend, volgden Willem en Knol den zwarte door het kreupelhout.
 
Aan den zoom van het bosch hield Jacky stand, ging op de knieën
liggen en beduidde den Hollanders, dat zij hetzelfde moesten
doen. Een grasvlakte strekte zich voor hen uit. Eenige naakte wilden,
reusachtige kerels, liepen met brandende gomtakken rond en staken het
gras op verschillende plaatsen in brand. De wind dreef den rook van
de verborgen reizigers af, zoodat ze er geen last van hadden en ze
de vlakte in haar geheel konden overzien. Langs den hoogen rand van
het bosch stonden, met den rug naar hen toegekeerd, een tiental met
lange speren gewapende wilden; aan de tegenovergestelde zijde der
vlakte wachtten een twintigtal, eveneens gewapend, de wallabies en
buidelratten op, die voor de naderende vlammen vluchtten. Zij wierpen
hun speren naar de vlugge dieren, doch bleken niet zeer behendig
te zijn. De meeste kengoeroes ontkwamen, slechts drie vielen in de
handen der wilden. Deze drongen met den buit het bosch in, niet verre
van de plaats, waar de drie mannen bij hun paarden verscholen lagen.
 
In de volgende dagen ontmoetten de ruiters wild in overvloed; bij elken maaltijd aten ze gekookt of gebraden kengoeroevleesch, dat den Nederlanders steeds beter smaakte; Jacky evenwel bleef hardnekkig de voorkeur geven aan ongekookte spijzen.   

댓글 없음: