Willem Roda 47
Een der wilden scheen iets bijzonders ontdekt te hebben; hij wees naar
de zijde waar de reizigers lagen, en dadelijk ontstond er een verward
rumoer; de vrouwen lieten hun poot, de jongens de gevangen ratten in
den steek en de geheele bende kwam lachend of schreeuwend aansnellen.
Willem en Mr. Stake maakten een beweging om op te springen, maar nu
gebood Jacky met een duidelijk gebaar: "Liggen blijven!"
Als een lawine stortte de schreeuwende troep op den tweeden heuvel;
allen, mannen, vrouwen en kinderen begonnen haastig in de takjes en
verrotte bladeren te wroeten; wat ze losgekrabd hadden, schopten ze
met de voeten ter zijde.
Verwonderd keken de Europeanen naar de grabbelende zwarten; Jacky's
listige oogen glinsterden van boosaardige vreugde.
De heuvel was in korten tijd een meter lager geworden, en een gejuich
ging er op, toen een der jongens een ei, zoo groot als dat van een
gans, uit de dampende mest te voorschijn haalde. Nu duwde een oud man
met sneeuwwitte haren de vrouwen en kinderen met geweld op zijde,
zoodat verscheidenen hals over kop van den heuvel rolden; geholpen
door een paar jongens, groef hij voorzichtig de rottende bladeren
geheel weg en legde een tiental eieren bloot, die met het stomp naar
boven in een symmetrische figuur naast elkander in den mest stonden.
Daarop scheen Jacky gewacht te hebben; de moeite van het graven
liet hij aan de wilden over, den buit had hij besloten zichzelf toe
te eigenen. Met een gillenden, vervaarlijken kreet sprong hij te
voorschijn en zwaaide zijn geweer boven zijn hoofd.
"Poeh! Poeh! Poeh!" schreeuwden de verschrikte wilden en stoven uit
elkander. De kinderen sprongen op den rug der moeder, klemden zich om
haar hals vast, en snel waren allen achter de dikke stammen verdwenen.
Jacky haalde de eieren uit den heuvel en stopte, zooveel hij er bergen
kon, in zijn wijde broekzakken en tegen zijn borst in het flanellen
hemd. Op het oogenblik, dat hij het tiende, waarvoor hij geen plaatsje
wist te vinden, op den kolf van zijn geweer wilde stuk slaan, snorde
er een speer door de lucht, die vlak naast hem in een boomstam drong
en daar trillende bleef zitten.
Willem en Mr. Stake, die het zonderlinge nest genaderd waren, dekten
zich zoo snel ze konden; Jacky daarentegen greep zijn geweer en
sprong met een woedend gebrul tusschen de struiken, om den vermetele
te straffen. Een minuut later knalde een schot.
"Dood!" zei Jacky leukweg en vergenoegd, toen hij terugkwam; maar met
spijt keek hij naar zijn eieren, verscheidene er van waren gebroken.
"Een lieve jongen!" zeide Mr. Stake in het Nederlandsch tot Willem.
"Een wild beest is het!" antwoordde deze in dezelfde taal.
Alle drie kwamen op de plaats terug, waar Dilly hen wachten zou;
maar noch van dezen, noch van de dieren was een spoor te ontdekken;
dat wil zeggen voor de Europeanen, niet voor den Australiër. Deze
snoof een paar malen de lucht op als een speurhond, welke gewoonte
misschien zijn liefelijken bijnaam had bezorgd; daarop kroop hij op
handen en voeten rondom de plaats, waar men elkander had verlaten,
en onderzocht daarbij opmerkzaam elk blaadje, elk grassprietje,
dat hem iets scheen aan te duiden.
De opzichter had het blijkbaar onnoodig geacht, een teeken achter te
laten, dat Jacky op het spoor kon brengen; bij diens bedrevenheid in
het spoorzoeken kon hij die moeite sparen.
Mr. Stake zat op een boomwortel en wachtte geduldig den uitslag van
het onderzoek af. Willem daarentegen kon nauwelijks zijn bezorgdheid
verbergen; wat zou er van hen worden, als zij in deze wildernis
verdwaald waren? Hij wist bij ondervinding, wat verdwalen in een
doolhof was. De St. Pietersberg was echter, bij de scrub vergeleken,
nog maar een slatuintje; ginds wachtte ook alleen de honger, hier
bovendien slangen en ander ongedierte en, op den koop toe, een speer
met weerhaken, door onzichtbare handen geslingerd.
Tot zijne geruststelling stond Jacky op, wenkte hem te volgen en
sloeg zonder eenige aarzeling een bepaalde richting in. De oogen
van den zwarten gids waren onophoudelijk in draaiende beweging; geen
gebroken takje op den bodem, geen schram in den gladden bast van een
boomstam ontging hem. Als bewijs, dat ze op den rechten weg waren
en als proeve van zijn kunst, raapte hij van den grond een verdord
eucalyptusblaadje op, berook het en reikte het daarop met een voornaam,
onverschillig gebaar Willem over. Deze bekeek het van beide kanten;
er was niets bijzonders aan te bespeuren; het was vochtig en half
verrot, als alles wat op den bodem lag.
"Nat, jouw hond gedaan!" zei Jacky vol trots op zijn ervaring.
"Bah!" riep Willem en liet het vieze blad vallen. Jacky schaterde
het uit.
Hondengeblaf trof de ooren der reizigers en weinige oogenblikken
later sprong Pollo tegen Willem op. De scrub ging in bush over; daarop
kwam men aan een groote, door boomen omringde vlakte. In het midden
lagen verscheidene met bamboe omzoomde poelen, waarop zwemvogels van
allerlei kleur en vorm onbevreesd rondzwommen. Eerst als de honden
blaffend kwamen aanstormen, vlogen ze kwakend en klapwiekend op,
om een eind verder weder neer te strijken.
De opzichter had dicht bij een plas vuur aangelegd en thee gezet. Hij
had, toen hij een schot hoorde vallen, niet in de scrub durven blijven,
uit vrees dat de wilden uit weerwraak hun verraderlijke speren op
hem of de dieren zouden richten.
Jacky haalde het overschot der eieren voor den dag en bood het
gezelschap er eenige van aan.
"Ik zou u niet raden ze te openen, als u ten minste uw eetlust niet
bederven wilt. Van de tien zijn er negen vuil en verspreiden een
afschuwelijken stank."
"Lekker!" zeide Jacky, nam alle eieren voor zich en begon ze, vuil
of niet, uit te slurpen.
"Welke vogel legt die eieren?" vroeg Willem.
"Dat doen hier verscheidene soorten. Ik heb er echter nooit een gezien;
de dieren zijn erg schuw, ze werken alleen 's nachts of 's morgens
in de schemering aan hun heuvels. Ze worden hier heuvelvogels genoemd
en van hooren zeggen weet ik, dat ze op kalkoenen gelijken.
De maaltijd was geëindigd en de tocht werd voortgezet. Opnieuw had
men een kreupelbosch door te worstelen; daarop volgde weder een
uitgestrekte grasvlakte, afgewisseld door kleine scrubs, kale rotsen
en groote, diepe plassen, die in den regentijd zich waarschijnlijk
tot één groote rivier zouden vereenigen.
"Kengoeroes!" zei Dilly in den namiddag en wees op eenige beweeglijke,
zwarte punten in de verte. Kengoeroes zien, en er jacht op maken
scheen één te zijn bij de bushmen.
Haastig werden de paarden ontladen.
"Full speed!" commandeerde de opzichter en voort ging het in vliegenden
galop. Willem pakte zijn beestje weder bij de manen, klemde zich
stevig vast en sloot de oogen.
De kengoeroes bemerkten eerst onraad, toen de ruiters niet ver meer af
waren. Ze stoven eerst naar alle kanten uiteen; een der grootste hield
stand en deed een schril gefluit hooren. Op dit sein verzamelden zich
de verschrikte dieren, en met verbazende sprongen--het kleine bovenlijf
voorovergebogen, de korte voorpooten tegen de borst gedrukt,--vloog
de geheele troep, een twintig stuks groot, vooruit en het groote dier,
dat het sein gegeven had, na. De bedoeling der springers was duidelijk:
rechts van de vervolgers lag een stuk scrub; dit te bereiken was hun
eenige uitkomst.
De jagers trachtten hun den pas af te snijden en reden rechthoekig op
de richting der vluchtende dieren in, maar de kengoeroes namen sprongen
van zeven à acht meters en waren den paarden te vlug af. De honden,
die ver achtergebleven waren, zwenkten, toen ze de kengoeroes naar
de scrub zagen vluchten, naar rechts; ze kwamen zoodoende de paarden
voor en volgden de gejaagde dieren op de hielen. Reeds hadden enkele
vluchtelingen de struiken bereikt. De wijfjes konden zoo snel niet
medekomen; zij hadden ook haar jongen te dragen; eerst als ze de
honden achter zich hoorden snuiven, wierpen ze de jongen uit den
buidel en repten zich dan, van haar last bevrijd naar de veilige
wildernis. De aanvoerder van den troep, de "old-man"--zooals hij door
de kolonisten genoemd wordt--dekte, nu de laatste wijfjes de struiken
genaderd waren, den aftocht. De meeste honden zetten de weggeworpen
jongen na; slechts twee, Pollo en Bully (een groote Schotsche dog),
achtervolgden de kengoeroes. Bully was op het punt een wijfje te
bereiken, toen de old-man--een reusachtig dier, in zittende houding
grooter dan een man--hem in den weg sprong. Bully vloog op hem af,
maar voor hij tijd had den kengoeroe bij de keel te grijpen, sloeg de
old-man hem de voorpooten om den hals, drukte den huilenden dog stevig
tegen zich aan, tilde den sterken achterpoot op, en met den middelsten
teen, die van een geduchten klauw voorzien was, scheurde hij hem van
onder tot boven den buik open. Daarop zette hij koers naar het bosch,
maar Pollo versperde hem den weg; ook de jagers kwamen naderbij.
Dit ziende, vluchtte de kengoeroe in tegenovergestelde richting,
onmiddellijk gevolgd door Pollo. 't Scheen wel of hij telkens den
hond opzettelijk liet naderen, om op het oogenblik, dat Pollo hem
meende te grijpen, weer vooruit te schieten.
"Hij lokt je hond naar de rivier, snijdt hem den weg af!" schreeuwde
Dilly tegen Willem, die ver vooruit was. Doch de paarden waren bek-af;
de kengoeroe en de hond wel tweehonderd pas vooruit.
Daar sprong de old-man in een der diepste plassen en keerde zich naar
zijn vervolger. Alleen zijn kleine kop en de nietige voorpooten staken
boven het water uit. De kengoeroe zag er volstrekt niet gevaarlijk uit;
Pollo bedacht zich geen oogenblik en sprong in den plas.
Daarop had het sluwe dier gerekend; niet zoodra was de zwemmende
hond binnen zijn bereik, of hij pakte hem om den hals en duwde hem
onder. Zooals eene waschvrouw een stuk linnen door het water slaat,
zoo sleurde de kengoeroe den grooten hond van rechts naar links,
van links naar rechts door het water heen.
"Help! hij verdrinkt mijn hond!" schreeuwde Willem, wiens paard
bijna ineenzakte.
"Schiet! missa, schiet!" gilde Jacky, die tusschen twee poelen was
댓글 없음:
댓글 쓰기