Willem Roda 67
"Op staanden voet, zonder eenige reden op te geven. Je kunt begrijpen,
hoe ik schrikte; of ik al vorschte naar de reden, het hielp me niets;
ik kon de volgende week vertrekken. Dat is het kwade, nu komt het
goede," vervolgde Roda; hij stond op, liep de kamer op en neer en
lachte daarbij zoo vreemd, zoo schamper, zoo ironisch, dat zijn vrouw
en Emilia er koud van werden.
"Vader, wat is er gebeurd?" riep zijn dochter en sloeg de armen om
zijn hals. "Kom, zeg het ons, zeg het ons!"
"Wel, moet ik niet lachen," zei Roda,--zijn toon klonk nog steeds
spottend en diepe, grievende smart schemerde er doorheen. "Moet ik
niet verheugd zijn, nu ik, na vier jaren op een anders kantoor de
boeken te hebben bijgehouden, weer dagelijks in ons vroeger huis op
de Heerengracht mag komen. Wel niet als heer, maar toch als knecht!"
"Vader, ik begrijp u niet; och, pijnig ons niet langer; u spreekt
zoo zonderling, dat zijn we niet van u gewoon; zie moeder eens aan,
de tranen schieten haar in de oogen!"
Roda ging zitten.
"Ja, ik ben onredelijk tegen mijn lot, maar er wordt mij ook niets
bespaard. Waarom moet mij ook juist in het huis, waar ik ben opgevoed,
waar ik als heer en meester gewoond heb, een ondergeschikte betrekking
worden aangeboden? Maar ik zal mijn plicht vervullen tot het einde
toe; 't is bitter, maar het moet." Roda streek met de hand over het
voorhoofd, als wilde hij die droefgeestige gedachten wegvagen en op
minder treurigen toon vervolgde hij:
"Ik heb je al gezegd, dat mijn tegenwoordige patroon mij de betrekking
heeft opgezegd; dat was eergisteravond; gistermiddag ontmoet ik Omens
niet ver van het kantoor; ik neem hem onder den arm, vertel hem de
geschiedenis en vraag hem, of hij me niet een andere boekhoudersplaats
kan bezorgen. "Wel vriend," zegt hij, "dat treft zoo mooi als 't
kan. In het huis, waar je vroeger gewoond hebt, heeft een Engelschman
een bankierskantoor gevestigd; ik ken mijn buurman sedert eenige
weken; hij heeft me verzocht een ervaren boekhouder voor hem te
zoeken; een man, die, zoolang hij zelf in het buitenland vertoeft,
de geheele zaak kan drijven. Ik zal dadelijk gaan zeggen, dat je het
aanneemt." "Neen, ik neem het niet aan," zeg ik. "Ik wil in mijn eigen
huis geen ondergeschikte zijn; nog liever word ik pakhuisknecht, als
ik geen boekhoudersplaats meer vinden kan." Omens redeneerde echter
zoolang--je weet wel hoe Omens praten kan--en stelde de zaak zoo mooi
voor, dat ik zwichtte. Zooeven ben ik er zelf heengegaan; ik heb mijn
woord gegeven. Maandagmiddag aanvaard ik mijn nieuwe betrekking."
"Arme vader!" zuchtte Emilia.
Haar moeder zeide niets; ze staarde stil voor zich heen.
"Och!" ging Roda voort, toen hij zag, dat hij zijn vrouw en dochter
ook droevig had gestemd. "'t Is onaangenaam; maar ik heb al zoo
dikwijls dingen moeten doen, die mij tegen de borst stuitten. Binnen
eenige weken ben ik er aan gewoon.--Ze zag er anders goed uit,
onze vroegere woning. Het geheele huis is nieuw geschilderd, en
de tuin staat nog zoo mooi, of het midden in den zomer was. Die
Engelschman is een buitengewoon vriendelijk mensch; hij bood mij
aan de vertrekken eens te gaan bezichtigen; het hart bloedde mij,
maar ik had den moed niet te weigeren. Overal is de stoffeering
even rijk en smaakvol, en een stal met paarden heeft hij, zooals er,
geloof ik, maar weinige in Amsterdam zijn. Het trok mijn aandacht,
dat de inrichting der vertrekken juist zoo is, als wij die vroeger
hadden. Het kantoor is beneden; de slaapkamers zien op den tuin uit;
de logeerkamers, in één woord, alles is zoo gebleven als het was;
de groote zaal alleen heb ik niet gezien, daar waren ze nog aan het
timmeren. Maar wat ik het vreemdst vind, is, dat mijn nieuwe patroon
mij bij het heengaan vroeg, of ik alles naar mijn smaak vond. Alsof ik
ooit ergens anders zal komen dan op het kantoor of in de spreekkamer!
"Eén ding is er echter, dat mij met mijn lot verzoent, Emilia. Ik
heb de betrekking niet willen aannemen, voordat de bankier mij het
salaris had genoemd, dat ik zal verdienen. Hij gaf telkens ontwijkende
antwoorden; "dat zullen we later wel bespreken"; "in elk geval meer
dan in uw tegenwoordige betrekking," en dergelijke uitvluchten meer;
maar ik rustte niet, voordat hij een som had genoemd.
"Voorloopig," zei hij er bij, "maar het bedrag is nu reeds zoo hoog,
dat we voortaan in ruimer omstandigheden kunnen leven, en jij,
Emilia, niet weder naar de modiste behoeft te gaan. Van morgen af
blijf je thuis."
"Vader, als dat de reden is, waarom u tegen uw zin de betrekking
heeft aangenomen, blijf ik liever hoedenmaken."
"Neen, kind, dat is de eenige reden niet. In elk geval is er niets meer
aan te veranderen; ik heb mijn woord gegeven. Maandag ga ik er heen!"
Er werd verder niet meer over deze zaak gesproken en Maandag kwam. Roda
maakte zich reeds op heen te gaan, toen er gescheld werd, en Omens
langzaam naar boven kwam. Alle drie keken hem verwonderd aan: de oude
advocaat was gekleed alsof hij op audiëntie moest.
"Wel, Roda, wat woon je hoog en wat een steile trap!" zeide Omens
hijgend van het klimmen. "Mijn oude beenen zijn er niet meer voor
geschikt, en ik begrijp niet, hoe jij minstens viermaal daags op en
af kunt klimmen. Neen, als je niet gelijkvloers gaat wonen, kom ik
niet meer bij je!"
"Wat voert je hierheen, Omens?" vroeg Roda, die met verbazing zijn
vriend aanhoorde. "Je weet toch, dat ik straks naar dat kantoor moet."
"Wel, juist daarom kom ik hier; ik zal je brengen en je
installeeren. Neen, spreek niet tegen. Je bent klaar? Mee haar
beneden dan; ik breng je, stel je aan de klerken voor en daarmee
uit. De bankier wil het zoo, dat is een jon..., och, een man bedoel
ik, die van die aardigheden houdt en wij oudjes moeten er ons
maar aan onderwerpen. Voorwaarts. Goeden dag, Emilia, goeden dag,
mevrouw!... tot straks!" voegde hij er fluisterend bij en sloeg de
deur snel achter zich dicht.
Roda was reeds de trap af.
"Moeder!" riep Emilia half schreiend, half juichend en zichzelf
steeds meer opwindend uit. "Moeder, er is iets op til! Ik weet
het! Ik voel het! Die opgezegde betrekking! De nieuwe in ons
huis! Die Engelschman! Omens, die vader komt halen! De brief, die
uitblijft! Moeder, Willem komt! Hij is al hier met Herman! In al
die geheimzinnige toebereidselen herken ik Willem. Dat alles is zijn
werk! Hij wil vader verrassen! Geen twijfel meer! Moeder! Moeder! ze
komen, ze komen!" En snikkende wierp ze zich in haar moeders armen.
"Kind! bedaar! Zie eens aan, nu ben jij nog meer opgewonden dan ik;
dat komt er van als men zich zoo lang tot kalmte dwingt en zijn
gevoel verbergt!"
Thans was het de moeder, die de dochter steunde; ze zette haar
zachtjes in den leuningstoel, maar op hetzelfde oogenblik werd er op
de deur geklopt.
"Willem!" riepen moeder en dochter te gelijk en rukten de deur open.
Maar 't was Willem niet; 't was Frederik Walling, de voormalige
schooier, die er nu echter in zijn deftigen zwarten rok alles behalve
schooierachtig uitzag.
Hij streek met zijn mouw zijn zijden hoed glad.
"Mevrouw, juffrouw," stotterde hij, door het ontstelde gelaat der
moeder en de betraande wangen van Emilia in de war gebracht, "door
mijn schuld... vroeger... is uw zoon--"-- --Een rijtuig houdt voor
de deur stil--"Daar zijn twee heeren uit Australië!" roept Walling
en snelt zoo hard als hij kan naar beneden.
Twee mannen stormen de trap op en werpen hem op den overloop omver.
"Willem, mijn kind! Moeder! Emilia! Herman!"
"Nu naar vader!" riep Willem, zich uit de armen van zijn moeder
losmakend, die hem zwijgend omkneld hield. "We moeten vóór hem in ons
huis zijn. Niet gekleed? Dat doet er niet toe; vooruit! In het voorste
rijtuig, moe, bij Hermans ouders in! Och, sluit die deur toch niet;
dat houdt maar op; laat dien ouden rommel maar staan!"
De portieren sloegen dicht; de palfreniers sprongen op den bok,
de nieuwsgierigen op zijde, en in vliegende vaart rolden de beide
koetsen naar de Heerengracht.
Roda was intusschen ook reeds op de gracht gekomen.
"Daar houden equipages stil voor het kantoor," zegt hij tot Omens;
"er stappen menschen uit!"
"Waarschijnlijk de vrouw en de kinderen van den bankier!" antwoordt
Omens en strijkt vergenoegd zijn kort, grijs baardje, "ze moeten bij
de inwijding tegenwoordig zijn!"
"En er hangt een vlag uit," herneemt Roda, "waarvoor dient die
vertooning? Hadt je mij er niet buiten kunnen laten, Omens? Je weet,
dat ik op zoo iets niet gesteld ben!"
"Dat weet ik, maar in dat geval hebben we jou er bepaald bij noodig;
we zijn er."
"Hemel! Omens! Op die koperen naamplaat!" roept Roda, opeens den
advocaat bij den arm grijpend, sidderend uit.
"Wat is er?"
"Op die plaat!--Daar staat--daar staat--"J. Roda", mijn naam!"
Omens duwt den verbaasden man, die eindelijk begint te begrijpen,
zachtjes door de openstaande benedendeur de gang in.
"Vader!" roept Willem, die, nu hij zijn grijzen vader gezien heeft,
niet wachten kan, tot hij binnen is.
"Willem, mijn kind! mijn jongen, heb ik je eindelijk, eindelijk
weder!" roept Roda. Schreiend sluit hij zijn zoon in zijn armen en kust
hem op beide wangen. "Willem, Willem, in mijn eigen huis vind ik mijn
kind weer, wat een verrassing! Wat zullen moeder en Emilia blij zijn!"
"Mee naar boven, vader, dan kunt u hooren, wat ze zeggen!"
"Zijn ze er al? Willem, denk jij dan aan alles, wat mij gelukkig kan maken?"
댓글 없음:
댓글 쓰기