2015년 9월 23일 수요일

Willem Roda 41

Willem Roda 41


In gedachten verdiept, was hij voortgeloopen en lette eerst nu op zijn
omgeving. De oorspronkelijke, houten huizen van de veertigjarige stad
waren reeds grootendeels door steenen gebouwen vervangen. Reusachtige
hôtels waren er verrezen. Bonte uithangborden en aanplakbiljetten
met schreeuwend gekleurde teekeningen bedekten halve gevels. In de
breede, lijnrechte straten wemelde het van voetgangers, maar meer nog
van ruiters, die meestal een tweede, met hun goederen beladen paard
aan den teugel medevoerden. Ruwe karren, soms met paarden, soms met
tien of twaalf ossen bespannen, en tot verbazende hoogte met balen wol
beladen, dreunden over de slecht geplaveide straten. Goudgravers in hun
roodflanellen hemden, die de borst half naakt lieten, slenterden van
de eene kroeg naar de andere. Rijke squatters in sierlijke kleeding,
met gele, breedrandige hoeden van koolpalmbladeren, galoppeerden op
hun vurige volbloedpaarden de straat op en neer. Hier en daar lag in de
schaduw van een stapel wolbalen een inboorling te slapen of te rooken.
 
Daar kwam een drift van eenige honderden koeien, loeiend en brullend,
de straat inhollen, gevolgd door bereden herders, die schreeuwden,
gilden, of met de ellenlange zweepen klapten. Verschrikt sprong Willem
ter zijde, en had nog juist den tijd zich achter een stapel huiden
in veiligheid te stellen.
 
Terwijl hij, half verdoofd door het geweld, de dieren en ruiters
nastaarde, voelde hij zich aan zijn broekspijp trekken.
 
"Toembakko, Missa, little toembakko!" klonk het achter hem op
vreemden toon.
 
Verschrikt keerde Willem zich om, en deed onwillekeurig een stap
achteruit.
 
Een inboorling, op den lendendoek na geheel naakt, lag op de knieën,
hield de hand op en herhaalde op luiden toon zijn bede om een weinig
tabak.
 
't Was een magere, oude man, met een afzichtelijk leelijk
gelaat. Een ondraaglijke stank ging van den viezen zwarte uit,
die, toen hij bemerkte, dat hij met een nieuweling te doen had,
listig glimlachte. Willem wilde zich vol afschuw verwijderen, maar
de zwarte stond op en hield hem bij de mouw vast. Tegelijk haalde hij
met de vrije hand uit zijn warbosch van vuile, witte haren een smerige
steenen pijp te voorschijn en wees met den vinger in den kop. Willem
trachtte zich los te rukken; de wilde echter hield stevig vast en
liet zijn scherpe, witte tanden zien.
 
Er bleef niets anders over, dan aan zijn wensch te voldoen en hem
een sigaar te geven; daarmee zocht de man dadelijk zijn schaduwrijk
plekje achter de huiden weer op, vlijde zich neer, en, na in zijn
haren ook een lucifer gezocht en gevonden te hebben, begon hij met
gesloten oogen te dampen.
 
"Zou dat een exemplaar zijn van dat wilde volkje, dat het den squatters
in de verwijderde districten zoo lastig maakt?" dacht Willem, terwijl
hij zich haastig verwijderde, "dan was 't misschien wel geraden eenige
balen tabak mede te nemen naar de stations. Ze schijnen zich nog al
gemakkelijk tevreden te stellen." Weinig vermoedde hij, dat hij nog
wel onaangenamer en vrij wat gevaarlijker ontmoetingen met dat woeste
gespuis zoude hebben.
 
Lord Greybury wachtte Willem reeds in het hôtel op, waar zij 's morgens
hun bagage hadden laten brengen. De Engelschman voorkwam zijn wenschen,
toen hij hem dadelijk bij zijn binnenkomen het verlangen te kennen gaf,
gezamenlijk eens de plannen voor de naaste toekomst te bespreken.
 
Ze gingen in een afzonderlijk vertrekje. Lord Greybury sloot zorgvuldig
de deur, zette zich in een hoekje van de gemakkelijke sofa neer,
en altijd even stijf en deftig, verzocht hij Willem naast hem plaats
te nemen.
 
"William, ik heb een lang en ernstig woord met je te spreken; je moet
me aanhooren, zonder me in de rede te vallen; ik ben niet gewoon
lange redeneeringen te houden en zou in dat geval den draad kwijt
raken. Eerst als ik uitgesproken heb, kun je me zeggen, hoe je denkt,
over hetgeen ik je voorstel.
 
Ik ben in meer dan één opzicht je schuldenaar. Neen! Niet in de rede
vallen, was onze afspraak. Jouw belangen zijn de mijne geworden; ik
heb van het oogenblik af, dat het toeval mij je deed ontmoeten, mijn
volle vertrouwen in je gesteld en toen reeds besloten je rijk te maken.
 
Noem het een gril, een dwazen inval, zoo je wilt; ik heb het recht
grillen te hebben; mijn vermogen veroorlooft mij de weelde, wanneer
het mij in het hoofd komt, dingen te doen, die de wereld dwaasheden
of excentriciteiten noemt; misschien doe ik het juist daarom, ik heb
er mij zelf nooit rekenschap van gegeven.
 
Een van die dwaasheden was, dat ik verleden jaar, voor een niet klein
deel van mijn vermogen, bijna alle aandeelen opgekocht heb in twee runs
in Queensland, het eigendom van een in Londen gevestigde maatschappij.
 
Ik wil je in het kort vertellen, wat ik te Londen en dezen morgen bij
mijn agenten ben te weten gekomen; het laatste is tot mijn spijt niet
veel goeds.
 
De "runs" beslaan gezamenlijk meer grondgebied dan de grootste
provincie van je vaderland. Ze zouden volgens de ruwe berekeningen
bij den inkoop twintig à vijf-en-twintig duizend schapen, eenige
duizenden runderen, benevens een groot aantal paarden bevatten en
jaarlijks groote winsten opleveren.
 
Mijn agenten in deze stad Bell & Co., die ik ten volle vertrouw, hebben
me zooeven nauwkeuriger medegedeeld, hoe de zaken staan. De rekening,
die mij voorgelegd werd, wijst eerder op verlies dan op winst. De
oorzaak daarvan werd mij spoedig duidelijk gemaakt. De "managers",
hoofdbestuurders door de vroegere directeuren der maatschappij
aangesteld, wisten, dat de aandeelhouders een halven aardomtrek ver
zijn. Ze hebben klaarblijkelijk meer op hun eigen belangen gelet,
dan op die der maatschappij, en getracht zoo spoedig mogelijk rijk
te worden.
 
Die van de verst afgelegen run is voor eenige maanden spoorloos
verdwenen, na den boel in het honderd te hebben laten loopen. De
runderen zijn er verwilderd of gestolen; de schapen zijn ongeschoren
gebleven, en reeds zijn eenige herders door de inboorlingen vermoord,
de hoofdgebouwen geplunderd en in brand gestoken.
 
Aan die run is naar het oordeel der heeren Bell & Co. niets meer te
doen, doch de andere kan nog gered worden.
 
In hoofdzaak werd mij de slechte toestand mijner bezittingen in deze
streken naar Londen bericht, en dit deed mij besluiten mij persoonlijk
daarvan te gaan overtuigen. Op zulke slechte tijding evenwel was ik
niet voorbereid.
 
En nu kom ik tot mijn plannen. Mijn agenten raden mij ten sterkste
af, mij bij den manager, Mr. Walebone, bekend te maken en rekening
en verantwoording te eischen; de man zou zijn ontslag nemen en daar
ik geheel onervaren ben in squatterszaken, was in dat geval de zaak
verloren. Zoolang zijn eigen belang er mee gemoeid is, zorgt hij ten
minste dat de zaken de waarde behouden.
 
Ik moet de juistheid van hun zienswijze erkennen en heb besloten
incognito mijn goederen te bezoeken. William, mijn plan is voor een
bloedverwant van je door te gaan."
 
"Van mij?" kon Willem niet nalaten uit te roepen.
 
"Van jou; jij bent een jongmensch uit Amsterdam, geprotegeerd door
Lord Greybury te Londen, en wenscht in het squattersbedrijf opgeleid
te worden. Ik, Mr. Stake, te Brisbane woonachtig, kom je brengen en
in de hoede van Mr. Walebone, den bestuurder, aanbevelen. Begrepen?"
 
"Volkomen wat de zaak, maar niet wat het doel betreft."
 
"Dat is toch anders duidelijk. Een half jaar leertijd is voor een
jongen als jij voldoende, om je op de hoogte te stellen van alles,
wat er op Darlingstation en de geheele run te verrichten valt. Dan is
die heer, die intusschen wel rijk genoeg zal zijn, om zijn ontslag te
kunnen nemen, niet meer onmisbaar; en jij, gesteund en geholpen door
eenigen uit de ondergeschikten, die je als vertrouwbaar hebt leeren
kennen, neemt zijn plaats in."
 
"Uitmuntend! heerlijk! maar--"
 
"Neen, ik vergeet niet, dat je niet om je zelfswil naar Australië
bent gegaan, maar om de fortuin van je ouders te herstellen. Welnu,
je hebt op reis achthonderd pond verdiend; van dat bagatelletje stel
ik Mr. Walebone een klein gedeelte ter hand, als jouw fortuintje,
waarvoor je aandeel in een of andere kudde schapen krijgt. Hij zal
misschien trachten je te bedriegen, maar dat belet hem tevens je als
staljongen te gebruiken. De rest blijft hier in Brisbane bij Bell &
Co. tot je beschikking. Bovendien geef ik je van heden af twintig
pond wekelijks, benevens een deel in de winst; ten minste wanneer er
weder winsten gemaakt worden."
 
Willem greep de hand van zijn weldoener.
 
"Neen, dank me niet; als de zaken gaan, zooals ik wensch en zooals
zij nu gaan moesten, verdien ik er meer bij dan jij. Ik handel geheel
uit eigenbelang."
 
Lord Greybury wischte, vermoeid door het lange spreken, zijn voorhoofd
af, Willem wist niet of hij waakte of droomde.
 
"Ik zou zoo gaarne zelf het geld naar huis gebracht hebben," zei
hij aarzelend.
 
"Maar dat kan immers nog geschieden; wacht daarmede dan een jaar,
misschien zijn in dien tijd de zaken hier weer in orde. Ingeval je
hier zonder geldmiddelen waart aangekomen, zou je immers ook niet op
den eersten dag rijk geweest zijn. Je zult spoedig genoeg opmerken,
mijn jongen, dat hier evenmin als in Europa het goud voor het oprapen
ligt. Zulk goud bestond alleen in je jongensverbeelding. 't Wordt
nergens ter wereld door onbemiddelden zonder ontzaglijke moeite
verkregen. Honderd arme jongelieden gaan hier in den strijd om het
bestaan onder, tegen één, die op eerlijke wijze fortuin maakt.
 
Nu William, neem je mijn voorstel aan?"
 
"Van harte gaarne, Sir; iets echter is er, dat me hindert. 't Is
of u mij op een heusche manier geld in overvloed wilt schenken en
alle mogelijke schijnambten zoekt, om mij het met nietsdoen te laten
verdienen. Dat wil ik niet, betaal mij, zooals u ieder ander zoudt betalen, dan behoef ik mij niet te verwijten, dat ik een belooning aanneem, omdat ik u door een toeval het leven redde."

댓글 없음: