2015년 9월 24일 목요일

Willem Roda 66

Willem Roda 66


Op het oogenblik, dat Walebone, bleek als een doode, met saamgeknepen
lippen buiten kwam, liep Jacky op een der dienaren van het gerecht toe:
 
"Missa manager, slechte man!" zeide de blackboy op den voormaligen
bestuurder wijzende. "Hij Jacky rond goud geef; hij zegt: breng missa
Roda en missa scheerder Knol in de scrub bij de Majols, laat missa
Roda doodmaak!"
 
"Vervloekte zwarte! je liegt! jij bent de schuld van alles!" schreeuwde
Walebone buiten zichzelf van woede; hij rukte zijn revolver uit zijn
gordel, maar vóór zij had kunnen losbranden, hadden tien armen hem
omvat en op den grond geworpen, en in een oogenblik was zijn pistool
hem ontwrongen.
 
"Mr. Roda, wenscht u, dat ik dezen man in hechtenis doe nemen?" vroeg
de ambtenaar van het gerecht, opnieuw zijn hand op Walebone's schouder
leggend. "Omkooping en ophitsing van een inboorling tot moord op een
Europeaan wordt te Brisbane met de galg gestraft!"
 
"Neen!" antwoordde Willem zonder aarzelen. "Laat hem gaan, hij is
genoeg gestraft. Dilly, geef hem een paard en levensmiddelen."
 
De mannen van het station liepen spottend en jouwend den ontslagen
bestuurder na, maar Willem liet hen door Dilly en Knol terugroepen.
 
Hij, Lord Greybury, Herman, Knol, Dilly en de beide beambten zetten
zich onder de veranda.
 
"Leve de nieuwe manager! Leve Mr. Roda! Leve Lord Greybury!" riep
het volk.
 
"Dilly, hoe kennen de menschen onze namen? Ik wilde hun uitlegging
geven van het gebeurde, en zij schijnen reeds op de hoogte te
zijn!" vroeg de Engelschman verwonderd.
 
"Wel, Sir; verleden week heeft de schelm Jacky naar Brisbane gezonden
om de wolkoopers hier te doen komen. Ik begreep dadelijk, dat het zijn
plan was de wol te verkoopen en zich met het geld uit de voeten te
maken; daarom heb ik Jacky, op eigen houtje een brief voor uwe agenten
meegegeven en tevens aan alle mannen op het station den waren stand
van zaken medegedeeld. Indien u of Willem vandaag niet teruggekomen
was, zou ik morgen de zaak geheel alleen bedisseld hebben. Ik was
met deze heeren overeengekomen den manager gevangen te houden tot
uw terugkomst, en ik verzeker u, dat Jacky noch iemand anders op het
station den schurk had laten ontsnappen! Heb ik goed gehandeld?"
 
"Uitmuntend, uitstekend, Dilly!" antwoordden Willem en de Engelschman.
 
De beambten vertrokken en reeds den volgenden dag ging alles op
Darling-station den gewonen gang; 't was of er nooit een Mr. Walebone
bestuurder was geweest.
 
 
 
Onder Dilly's leiding leerden Willem, Herman en Knol in korten tijd
alles, wat ze als manager of opzichter noodig hadden te kennen. Nadat
het scheeren was afgeloopen, werd in gezelschap van den eigenaar de
verwaarloosde run bezocht en bevolkt; de kengoeroes en dingo's werden
er uitgeroeid en de zwarten, die er zich genesteld hadden, verdreven.
 
Lang bleef Lord Greybury echter niet meer op de run. Den avond vóór
zijn vertrek naar Europa bracht hij in druk gesprek met Willem en
Herman door.
 
"Vaarwel, Willem!" zeide hij bij het afscheid nemen, beide handen van
zijn beschermeling in de zijne drukkend: "Vaarwel; ik zal alles doen,
wat je verlangt, ik zal niets hoegenaamd vergeten. Je zult tevreden
over mij zijn, zooals ik over jou ben; ik heb een jaar lang een
zoon gehad!"
 
"En ik een tweeden vader!" antwoordde Willem met trillende stem;
zijn dankbare blik trof het anders zoo koele oog van den Engelschman;
nu glinsterde er een traan in.
 
 
 
Willems verlangen naar zijne ouders werd met den dag sterker;
gelukkig voor hem, dat er zooveel op de beide stations te doen
viel. Verwilderde koeien moesten uit de scrub naar de runs gedreven,
kalveren gebrandmerkt, wilde paarden opgevangen en getemd worden;
dat alles belette hem, althans daags, veel aan Amsterdam te denken.
 
Op een avond, dat hij en Herman onder de veranda van de vermoeienissen
van den dag zaten uit te rusten, verraste hen de mail-man met een
telegram. Het luidde:
 
"Geen denken aan opnieuw gevangen nemen, zegt Omens. Was niet
veroordeeld en straftijd is om. Ook bij den rechter geweest. Kom over
met Herman. Ouders en zuster gezond. Groet Dilly; Knol en Jacky moeten
oppassen zoolang jullie weg bent.
 
 
Je vriend Lord Greybury."
 
 
 
 
 
 
 
HOOFDSTUK XX.
 
 
Willems moeder zat alleen in de achterkamer; zij pookte het vuur
in de kachel nog eens op, want Roda en Emilia konden elk oogenblik
thuiskomen, en nu de zon ondergegaan was, begon het koud op straat
en kil in huis te worden.
 
In de kamer was, sedert Willem er ruim drie jaar geleden als
boerenjongen was binnengekomen, niet veel veranderd; alleen de
gordijnen waren wat meer verschoten en het vloerkleed vertoonde hier
en daar den draad.
 
Er werd gescheld.
 
"Goeden avond, moe! Brief van Willem?" vroeg Emilia, terwijl ze zich
vlug van mantel en hoed ontdeed, en de lamp ging opsteken. "Neen? Och,
ik had het eigenlijk niet behoeven te vragen; ik zag het bij het
binnenkomen al aan uw gezicht. Maar maak u toch niet zoo ongerust;
't gebeurt immers zoo dikwijls, dat de mail later aankomt dan men
meende; 't is nog geen veertien dagen over den tijd. Ik zal die
rimpels maar eens weer glad strijken!" ging ze opgeruimd voort,
en zette zich naast haar moeder aan de tafel, "die leelijke plooien
wil ik niet meer zien; ik zal u wat moois voorlezen, ik heb van de
modiste een nieuw bundeltje gedichten ter leen gekregen."
 
"Neen, kind, je moet den geheelen dag je oogen inspannen; ik kan het
je wel aanzien, je bent vermoeid; en buitendien, we hebben sedert jij
ook al voor den kost moet werken, zoo weinig gelegenheid samen eens
te praten; ik zal morgen die gedichten wel lezen; blijf nu eens een
poosje bij me zitten keuvelen."
 
"Heel gaarne, moe; maar op voorwaarde, dat we voor dezen enkelen
avond eens niet over Willem spreken."
 
"Nu 't is mij goed; ik ga dan straks de laatste brieven van Willem
en Herman nog eens overlezen."
 
"Voor de twintigste maal, moe?" vroeg Emilia met een ondeugend lachje.
 
"Heb jij ze dan nog maar éénmaal gelezen, Emilia?"
 
"Neen, ik ken ze al van buiten, al zijn ze lang," antwoordde deze
met een lichte blos.
 
"Milie, denk je dat ze spoedig komen zullen?"
 
"Ik weet het niet, moeder, ik hoop het voor u, voor mij en vooral
voor vader; voor dien zou het een uitkomst zijn. Vind u ook niet,
dat vader er in de laatste dagen erg verdrietig uitziet?"
 
"Zeker heb ik dat opgemerkt, maar de oorzaak is immers niet ver te
zoeken, je zegt het zelf; hij verlangt even vurig als ik en jij onzen
Willem weer te zien."
 
"Het is vaders gewoonte niet, iets voor ons verborgen te houden en toch
ben ik er zeker van, dat er nog iets anders is, dat hem treurig maakt."
 
"Zou er iets met Willem gebeurd zijn?" riep de moeder verschrikt
opspringend.
 
"Wel neen, moe, ga toch zitten; dat zou vader ons niet verborgen
hebben. Wees toch niet zoo ongerust; u zult u zelf weer ziek maken. Nu
ga ik tafeldekken en ik spreek geen woord meer over Willem, vóór er
een brief is. Gelukkig, daar is vader!"
 
Met bezorgde blikken zagen Emilia en haar moeder den heer Roda aan;
zijn gelaat zag nog wel betrokken, maar niet verdrietig meer.
 
"Nog geen brief van Willem, wel?" vroeg hij na den avondgroet, en
schoot de pantoffels aan, die zijn dochter voor hem had neergezet. "De
mail wordt niet voor de volgende week verwacht, maar er kon ook
over Londen bericht zijn gekomen; nu, dan nog maar acht dagen geduld
hebben. Aan tafel, kinderen. Ik heb honger; na het eten heb ik wat
nieuws mede te deelen."
 
"Goed of kwaad?" vroegen zijn vrouw en zijn dochter bijna te gelijk.
 
"'t Was kwaad, maar 't werd goed!" was het raadselachtig antwoord,
"meer vertel ik niet, vóór we gegeten hebben."
 
De maaltijd was spoedig afgeloopen. Emilia had nog zelden zoo snel
afgenomen en thee gezet.
 
"Nu, vader, hier is een sigaar en een kopje thee; maar nu ook eerlijk
alles vertellen!"
 
"Dat zal ik doen van stukje tot beetje. Om te beginnen: Men heeft
mij de betrekking opgezegd!"
 
"Opgezegd en waarom?" vroeg Emilia verschrikt en verwonderd.   

댓글 없음: