2015년 9월 23일 수요일

Willem Roda 43

Willem Roda 43


"Juist, mijnheer, dat heb ik u al verteld!"
 
Willem verwachtte, dat Mr. Stake voort zou gaan, maar er kwam niets
meer, en hij wachtte zich wel, opnieuw te vragen.
 
Ze waren intusschen reeds een eindweegs buiten de stad gekomen. De
vlakte rondom hen moest vroeger een bosch geweest zijn; thans
waren alleen nog de stompen der boomen boven het korte gras
zichtbaar. Stammen en takken hadden ongetwijfeld tot brandhout en
tot het bouwen der huizen gediend.
 
De ruiters keerden naar de stad terug. Willem was blij te kunnen
afstijgen: het rijden deed hem geweldig pijn.
 
"We moeten nog heden voor uw uitrusting als squatter zorgen," zeide
Mr. Stake na het middagmaal. "Morgen vroeg gaan we op reis, de bush
in, de ons gezonden paarden te gemoet."
 
 
 
 
 
 
 
HOOFDSTUK XIV.
 
 
De zon was pas opgekomen, toen Willem en Mr. Stake reeds bij de
gepakte en gezadelde paarden stonden te wachten.
 
Een stalknecht uit het hôtel, een ervaren "bushman", zou hun tot
gids verstrekken, totdat iemand van Darlingstation het geleide kwam
overnemen.
 
Willem droeg een zeemleeren broek, een flanellen hemd en een grooten
koolpalmhoed, waarvan de breede rand niet alleen het gelaat maar
ook den nek en de schouders beschaduwde. Een fraai geweer van het
nieuwste stelsel hing in een foedraal naast zijn zadel en een paar
ruiterpistolen staken in de holsters. Ook Mr. Stake en de gids droegen
bushkleeding en waren behoorlijk gewapend. De paarden waren beladen
met opgerolde dekens, tinnen potten en kannen en alles wat voor een
lange reis in een onbewoonde streek noodig kon zijn. Een vierde paard
droeg de levensmiddelen. Behalve Pollo galoppeerden nog twee honden
van den stalknecht vooruit.
 
Eenige uren had het gezelschap langzaam doorgereden. De palissaden,
die de verkochte en gedeeltelijk bewoonde gronden omheinden,
werden schaarscher. Toen men de laatste bereikt had, hief de gids
van blijdschap een vervaarlijk geschreeuw aan en zwaaide zijn hoed
boven het hoofd.
 
Zijn paard gaf door een luid gehinnik te kennen, dat het de vrije
natuur ook wist te waardeeren en zette het zonder aansporing in een
stevigen galop.
 
Willem en Mr. Stake keken elkander verwonderd aan, maar moesten
den gids wel volgen in zijn halsbrekende vaart; hun paarden gingen
ongenoodigd den vooruitijlenden makker na. Vooral Willem zette een
angstig gezicht; gelukkig zat hij stevig vastgesjord tusschen de
opgerolde dekens en een pak kleeren; ten overvloede klemde hij zich
aan de manen van het hollende rijdier vast. Hij behoefde dus niet
bang te zijn zandruiter te worden, maar gevoelde zich toch niet
prettig gestemd.
 
Langzamerhand echter, toen hij zag, dat er weinig gevaar bij was,
schikte hij zich onderworpen in zijn lot en liet, toen hij een
spottenden blik van den gids ontving, de manen los.
 
De weg, dien de ruiters volgden, was door het gebruik ontstaan; de
boomen, die den eersten reiziger in den weg stonden, waren geveld
en het gras en de struiken waren van lieverlede onder de voeten
van menschen en dieren voor het grootste gedeelte verdwenen. Diepe
wagensporen bewezen, dat ook de zwaar beladen wolkarren langs dezen
weg uit het binnenland naar de kuststeden werden geleid.
 
Zoover het oog reikte, strekte zich aan weerszijden een golvende,
met hoog gras bedekte vlakte uit, op enkele plaatsen afgewisseld door
een bosch met verbazend hooge rechtstammige boomen. In het verschiet,
wat meer naar links, vertoonden zich in blauwe, nevelachtige omtrekken
de toppen van een bergketen.
 
Tot Willems vreugde gingen de paarden spoedig in een meer bedaarden
tred over. Van mennen was evenwel bij de dieren geen sprake. Wanneer
een er lust in had, bleef het staan, snuffelde in de struiken langs
den weg, maaide hier of daar een grasscheutje of het loof van een
jongen boom weg, en haalde met een paar sprongen de overigen weer in.
 
Van tijd tot tijd reed een wagen met zingende of drinkende goudgravers
en werklieden in snelle vaart voorbij, of haalde men terugkeerende
voerlieden met hun ossenwagens in.
 
Ook reed men een paar malen dwars door een onafzienbare kudde schapen.
 
Tegen den middag bereikte men een waterplas, dicht bij den
weg gelegen. De boomen rondom waren gekapt en talrijke hoopen
asch bewezen, dat deze plaats meermalen tot kampplaats voor
reizigers had gediend. Leege jampotten en theebussen, kreeften-
en sardinenblikken lagen te midden van gebroken zadels, versleten
laarzen en jeneverflesschen.
 
De ruiters stegen af. De paarden, ontladen en ontzadeld, werden
aan de voorpooten gekluisterd en verder aan hun lot overgelaten. Ze
strompelden weg, wentelden zich naar hartelust in het hooge gras of
speelden krijgertje met de honden.
 
Willem en de gids gingen hout kappen, waarvoor ze tamelijk ver moesten
loopen. Aan Mr. Stake viel de taak ten deel, intusschen water te
scheppen in de blikken ketels, en uit den meegebrachten voorraad de
benoodigdheden voor den maaltijd klaar te zetten.
 
Drie vuurtjes knapten vroolijk onder de blikken kannen en de reizigers
vlijden zich neder in het gras, in afwachting dat de thee gereed
zou zijn.
 
Mensch noch dier was er in den omtrek te zien. Het landschap scheen
eenzaam en niets dan het gonzen der insecten en het knappen der vuren
verstoorde de diepe stilte.
 
Willem, vermoeid door de hitte en meer nog door den ongewonen rit,
was op het punt in te dutten.
 
Daar klonk eensklaps een luide schaterlach uit een naburig
kreupelboschje door de stille lucht.
 
Verschrikt sprongen Willem en Mr. Stake op; de eerste greep naar zijn
geweer en verwachtte niets meer of minder dan een overval van wilden
of van boschroovers. De gids barstte bij die beweging in lachen uit en
de twee lachers, de zichtbare en de onzichtbare, schenen een wedstrijd
te houden, wie het langst en het luidst kon lachen.
 
"Kom mee," zei de stalknecht, toen hij weer bij adem kwam, "kom
eens voorzichtig mee, dan zal ik je dat gevaarlijke schepsel eens
laten zien!"
 
Op handen en voeten kropen de drie mannen door het gras, de gids
voorop. Het geheimzinnig gelach werd steeds luider en ruwer. Bij het
boschje gekomen, zagen ze op een lagen tak een plomp gebouwden vogel
zitten, zoo groot als eene raaf, zwart met witten, gekuifden kop, een
korten hals en zeer grooten snavel. Het dier sloeg met de vleugels,
en maakte allerlei potsierlijke bewegingen. Met gesloten oogen lachte
het daarbij steeds door. Onwillekeurig moesten de reizigers meelachen;
de vogel schrikte op en verdween in een oogwenk in de dichte struiken.
 
"Dat is nu de lachvogel," zei de gids. "De kolonisten noemen hem den
lachenden ezel, zeker om zijn dom geschater. Een vreemd dier niet
waar? Als u de moeite neemt, later eens op uw tochten door de run
rond te kijken, zult u nog wel vreemder dieren in Australië opmerken."
 
Het water kookte reeds; ieder bereidde zijn thee naar zijn eigen
smaak en koos uit den voorraad levensmiddelen, wat hem beviel. Daarna
werden de paarden weer gezadeld en beladen. Willem overtuigde zich,
dat hij stevig zat en niet vallen kon, ingeval zijn merrie het eens
in haar kop mocht krijgen gymnastische oefeningen te maken.
 
In gestrekten draf ging het verder noordwaarts; men zou trachten vóór
den nacht een station te bereiken.
 
Een groote huifkar met vier ossen bespannen, kwam hun langzaam te
gemoet. In den krakenden en schuddenden wagen zat te midden van oud
huisraad en beddegoed een geheel huisgezin: een oude en een jonge
vrouw, armoedig gekleed, benevens een viertal halfnaakte kinderen. De
man liep bij het voorste span ossen, zag er haveloos en ziekelijk uit.
 
De gids knoopte een gesprek met hem aan. 't Bleek een slachtoffer van
de goudkoorts te zijn. Hij had vroeger een goede betrekking bekleed
en een aardig sommetje overgelegd; nu had hij in plaats van goud
te vinden, in een jaar tijds alles verloren wat hij bezat. Tot het
laatste stuk huisraad, waarvoor men geld wilde geven, was verkocht,
in de hoop eindelijk en ten laatste een goede vondst te doen. Hij
bracht nu zijn ongelukkig gezin naar Ipswich en hoopte op een station
werk als scheerder of wasscher te vinden.
 
Willem dacht aan Herman Borgers. Hij vroeg den neerslachtigen man of
hij wel eens Hollanders op de goudvelden had aangetroffen.
 
"Niet vele," was het antwoord. "Aan één evenwel heb ik nog te danken,
dat ik niet van ellende ben omgekomen; hij heeft een inzameling
gehouden, die zooveel opbracht, dat ik dezen wagen met deze ossen
kon koopen; de levensmiddelen voor de maandenlange reis heeft hij
uit zijn eigen zak betaald, hij was gelukkiger dan ik."
 
"Ken je soms zijn naam?" vroeg Willem, wiens hart hoorbaar klopte.
 
"Dat zou ik denken, en ik zal hem goed onthouden; misschien kan ik
het hem nog eens vergelden."
 
"Zijn naam!" vorschte Willem ongeduldig.
 
"Raap," was het antwoord.
 
"Raap! wat een naam!" Teleurgesteld in zijn dwaze hoop, wendde hij
zich om.
 
Mr. Stake werd weer eens Lord Greybury. Hij speelde voor goudmijn en
stopte elk der kinderen, die intusschen uit den wagen waren gekropen,
een stuk van het gele metaal in de hand, waarnaar hun vader zoo lang
tevergeefs had gezocht.
 
Men reed, om den verpraten tijd weer in te halen, wat sneller
voort. Een reusachtige kerel met een langen baard, een groote zaag

댓글 없음: