Willem Roda 46
Een luid geschreeuw en hoerageroep deed hen omzien. Palmhoeden wuifden
boven het hooge gras.
"De mannen van Darlingstation!" zeide de gids, sprong te paard en
beantwoordde even luidruchtig den groet der aankomenden.
Het waren twee ruiters, een blanke en een zwarte, beiden in
bushkleeding en goed gewapend. Twee ledige paarden en verscheidene
honden volgden hen.
De blanke stelde zichzelf voor als John Dilly, opzichter, en den
zwarte als Jacky "den speurhond", blackboy op Darlingstation en van
beproefde trouw.
Aangename kennismaking volgde natuurlijk. Willem drukte ook den
blackboy--die, tusschen twee haakjes sedert lang geen "boy" meer was,
maar een baardig man,--de hand, waarvoor deze, waarschijnlijk op het
stuk van vriendelijkheid niet verwend, zeer erkentelijk scheen te zijn.
De gids uit het hôtel te Ipswich, droeg zijn reizigers over aan dien
uit Darlingstation, nam afscheid en vertrok, gevolgd door zijn hond,
in de richting, vanwaar hij gekomen was.
Zoolang hij nog in 't gezicht was, schreeuwden Dilly en Jacky hem
"Good bye's" en "hoera's" na.
HOOFDSTUK XV.
De ruiters, wier getal nu tot vier geklommen was, zetten dadelijk den
tocht naar Darlingstation voort. Een breed platgereden pad wees een
weg door de prairie; spoedig kwam men op den hoofdweg uit, waarvan
de vertrokken gids een bocht had afgesneden.
"Ook nu kunnen we weer een korteren weg kiezen," zei Dilly, "maar
die leidt eenige mijlen door de scrub heen; ik weet niet of de heeren
daarop gesteld zijn." Dit zeggende keek hij Willem en den Engelschman
vragend aan.
"Waardoor, zegt u?"
"Door de scrub. Dat is een dichtbewassen wildernis, waar het rijden
moeilijk valt en we vaak eerst den weg moeten kappen."
"Dat beteekent niets," antwoordde Willem, die geen pijn meer voelde,
met een minachtend schouderophalen. "We hebben al een geheelen dag
door een bosch gereden."
"Dat is een danszaal, mijnheer, bij het lapje grond, dat we straks
moeten doortrekken: dat zult u ondervinden!"
De prairie was niet zoo groot als ze van het bosch uit, scheen; na
een straffen rit van een uur bereikte men een dorre vlakte, bezaaid
met groote, witte keisteenen van allerlei vorm. Een enkele grasboom
of mangostruik vermocht niet de eentonigheid te breken.
Iguana's,--groote, grauwe hagedissen--afschuwelijke dieren met kammen
op den rug en een langen staart waren, zoo 't scheen, de eenige
bewoners van de steenvlakte. Ze kropen weg achter steenklompen,
wanneer de honden ze uit hun dagslaap wakker schudden.
De weg slingerde zich dicht langs hooge, steile rotswanden, de
uitloopers van het gebergte. De steenen waren er blijkbaar door
menschenhanden aan den kant geworpen, waar ze een dubbelen dam van
eenige voeten hoogte vormden; zonder dezen maatregel zou de weg
zelfs voor beslagen paarden onbegaanbaar geweest zijn. Evenwel,
dit veroorzaakte een ander ongerief. De glinsterende breuken der
opgehoopte keien weerkaatsten de zonnestralen; dit deed in 't eerst
de oogen pijnlijk aan en werkte op den duur verblindend.
De paarden werden schichtig; men moest ze blinddoeken. En voort ging
het nu in wilden galop door de doodsche vlakte, zoodat de honden moeite
hadden de ruiters bij te houden. Gelukkig duurde de tocht door deze
woestenij niet lang; een groene streep in de verte kondigde grasland
aan; maar daarachter rezen, toen men naderbij kwam, zwartgroene muren
op: de scrub. Een ondoordringbaar netwerk van boomen, struiken en
slingerplanten versperde hun den weg. Na eenig zoeken vond Jacky
de opening, waardoor Dilly en hij dien morgen de grasvlakte hadden
bereikt. Door een poort in het dicht gebladerte traden de mannen,
de paarden aan den teugel geleidend, in het donkere warbosch, waar
den geheelen dag schemering heerschte. Een vochtige koelte woei
hun te gemoet en verkwikte hen na den snellen rit door de gloeiende
steenvlakte.
Boven hun hoofden slingerden zich de lianen; op den klammen bodem
werkten zich haar wortels in elkander, zoodat nu eens de koppen, dan
weer de pooten der paarden er in verstrikt raakten, en ze met behulp
der kapmessen moesten bevrijd worden. Een duffe aardlucht steeg bij het
verder doordringen uit de halfvergane stammen en rottende bladeren op.
Op de wijze der inboorlingen liep men achter elkander, Jacky voorop;
elk trachtte zooveel mogelijk het voetspoor van zijn voorman te
drukken. Dit gaf het voordeel, dat alleen de voorste den weg behoefde
te kennen en de beletselen had weg te snijden; Jacky liep dan ook
alleen gevaar op slangen te trappen, waarvan het in de struiken
wemelde. Ook schildpadden hielden er zich in menigte op, maar de
blackboy wist ze behendig uit den weg te schoppen.
Een uur ongeveer was men op deze wijze voortgegaan, toen het bosch
lichter en struiken en slingerplanten minder dicht werden. Men kon weer
te paard stijgen zonder gevaar te loopen met het hoofd in de struiken
te blijven hangen; toch waren de ruiters meer dan eens verplicht,
plat op het zadel te gaan liggen.
De paarden schenen water te ruiken; ze hinnikten, spitsten de ooren
en snoven de lucht op.
Ook Jacky moest iets bijzonders bemerken; hij wenkte stil te houden.
"Scht! Scht! Blacks (zwarten)!" fluisterde hij Dilly, die achter hem
reed, in het oor.
Allen luisterden met gespannen aandacht. In de verte, waar de omtrekken
der boomstammen bij 't zwakke schemerlicht nauwelijks zichtbaar waren,
scheen hout gehakt te worden. Een onregelmatig aanhoudend geklop
drong van die zijde tot de reizigers door.
"Ga eens zien, wat ze doen, Jacky, en onderzoek eens, of ze iets
kwaads in het schild voeren!" zei Dilly zacht, "wij wachten hier!"
Snel sprong Jacky van het paard, en gleed onhoorbaar tusschen de
struiken voort in de richting, vanwaar het geluid kwam.
Vijf minuten later dook de slanke, cacaokleurige gestalte uit een
fuchsiastruik in de onmiddellijke nabijheid der wachtenden op.
"Niet kwade, missa; jagen opossum, twintig, niet
boemerangs!" boodschapte hij Dilly.
"Dan zijn ze niet gevaarlijk," zoo wendde deze zich tot Willem
en Mr. Stake, "maar voor alle zekerheid zullen we toch een omweg
maken. Of wilt u eens een kijkje nemen? Bevreesd behoeft u niet te
zijn; bij de minste verdachte beweging schieten we de mannen neer;
de vrouwen en kinderen zijn niet gevaarlijk."
"Wij zijn niet bevreesd, Mr. Dilly!" antwoordde Willem eenigszins
geraakt over den geringen dunk, dien de opzichter van zijn moed
had. "Als het niet te lang ophoudt, zoude ik gaarne eens een troepje
van die lui in hun element zien."
"Ik ook!" zei Mr. Stake vooruittredend, "ook al hadden ze krijgswapenen
bij zich!"
"Ga dan maar met Jacky mee; ik blijf bij de dieren."
Jacky beduidde hun, hoe ze gaan moesten om niet ontdekt te worden. Van
den eenen hoogen struik of boomstam sloop men in gebukte houding naar
den andere, en zoo kwam men ongemerkt in de nabijheid van het kamp
der wilden.
Zooals Jacky reeds gezegd had, waren een twintigtal zwarten aan het
jagen. De kinderen vochten met elkander of klommen in de boomen. Van
kleeding was bij jongen noch ouden eenig spoor te ontdekken. De jongens
en mannen klopten met kromme stokken, waaraan een steen gebonden was,
tegen de stammen; blijkbaar met het doel, ergens een holte te zoeken.
Een jongen vond, wat hij zocht, en boorde nu met een groote
mosselschelp een gat in het weeke hout. De zwarte stak zijn naakten arm
in de opening en haalde er een schreeuwende en spartelende buidelrat
uit te voorschijn. Hij slingerde het dier met den kop tegen den stam
en beroofde het zoodoende van het leven.
Niet zoo spoedig had een andere jongen het buitenkansje van zijn broer
of neef opgemerkt, of hij eischte schreeuwend zijn deel. De vinder
was evenwel niet geneigd, den buit te deelen; de andere hield vol;
hij greep de groote buidelrat bij de achterpooten en trachtte het
beest aan de handen van den rechtmatigen eigenaar te ontrukken, met
het natuurlijk gevolg, dat het in tweeën werd getrokken. Elk zette
nu uit vrees opnieuw te moeten deelen snel de tanden in het warme,
bloedende vleesch en at zijn portie met ingewanden en al op.
Om een vuur van harshout zaten eenige leelijke vrouwen in een kring;
een ervan hield een ongevilde schapenbout bij den poot in het vuur;
telkens als een plek, naar haar zin, genoeg geblakerd was, beet ze er,
rukkend en trekkend als een hond, wien het vleesch te taai is, een
stuk uit; daarop gaf zij den poot aan haar buurvrouw, die intusschen
al haar bewegingen met begeerige blikken gevolgd had en nu op dezelfde
wijze voortging den poot te ontvleezen.
"Schaap van station, dieven ikke doodschiet!" fluisterde Jacky Willem
in het oor.
"Dat zul je niet!" zei Willem en drukte het geweer van den blackboy,
dat deze reeds opgeheven had, tegen den grond.
"Niet schieten!" gebood ook Mr. Stake.
Jacky gehoorzaamde, hoewel met tegenzin: 't was hem aan te zien,
dat hij met het grootste genoegen eenigen van zijn stamgenooten het
licht zou hebben uitgeblazen.
De drie mannen lagen verscholen achter een heuvel van drie à vier
meter hoogte, gevormd uit gras, bladeren en takjes, en, zoo het scheen,
met opzet tusschen de omringende struiken verborgen. Een eind verder
naar het kamp lag een tweede heuvel, evenals de eerste koepelvormig,
댓글 없음:
댓글 쓰기