2015년 9월 23일 수요일

Willem Roda 52

Willem Roda 52


"De premie kwam me dus eerlijk toe, maar een paar Engelschen zouden
me toch overbluft hebben, als die man me niet geholpen had. Wanneer ik
mij in het Engelsch niet goed wist uit te drukken, vertaalde hij mijn
Nederlandsch in het Engelsch, en zoo kreeg ik de premie. Mijn tolk zag
er armoedig en vervallen uit. "Ik zal hem wat van de premie meegeven,"
dacht ik. "Kom, kameraad!" zei ik. "Landslui moeten elkander helpen
in den vreemde. De eene dienst is de andere waard. Toe, pak aan,
het is je van harte gegund."
 
""Ik ben je landsman niet," zegt hij en zet een paar oogen op dat ik
er van schrik. En toch ben ik er nog zoo zeker niet van, dat hij geen
Nederlander is."
 
Willem was, terwijl Knol vertelde, beurtelings rood en bleek geworden.
 
"Ken je zijn naam niet, Kees?" bracht hij stotterend uit.
 
"Willem wat mankeert je? Wat kan jou dien man schelen?"
 
"Knol, ik zoek naar iemand, die mij na aan het hart ligt. Hij is een
jaar geleden naar de nieuwe goudvelden vertrokken. Als daar ginds zoo
weinig Hollanders zijn, is het zeer goed mogelijk, dat jouw tolk de
man is, dien ik zoek. Kom, Knol, zeg eens dadelijk, hoe heette hij?"
 
"Ja, wacht eens. De Engelsche rechter sprak dien naam zoo vreemd
uit, dat ik hem niet goed verstond. Willem maak je niet blij met een
doode musch; 't was geen Hollandsche naam. Bazes, Boeges o£ zoo iets,
met nog wat er voor!"
 
"Borgers!" schreeuwde Willem opspringend, "Herman Borgers!"
 
"Ja juist, dat zal het geweest zijn, Herman, ja nu herinner ik het
mij, ik dacht, dat Herman bij den naam hoorde. Dan is hij toch een
Hollander."
 
"Knol, we gaan naar de goudvelden Herman zoeken. Wij moeten hem
vinden, het mag kosten wat het wil!" riep Willem op blijden en
vastberaden toon.
 
"Een kleinigheidje; of het zoo maar niets is. Naar de goudvelden,
dat is een gevaarlijke weg en...."
 
"Neen, Kees, wat je ook zegt, dat helpt je niets. Stribbel dus niet
langer tegen. Het moet en het zal gebeuren, al was het een jaar van
hier en al moesten we ons midden door de wilden heen slaan!"
 
"Dat kan er wel eens op zitten, of we moesten den grooten weg volgen;
dan duurt zoo'n reisje minstens een maand, al rijden we als dollen;--en
in een maand scheer ik vijfhonderd schapen tegen een shilling het stuk,
dat is vijf-en-twintig pond."
 
"O, als je geen andere bezwaren hebt, is de zaak beklonken. Geld
is bij mij het minste. Ik zal je eens iets influisteren, dat ik je
eigenlijk nog niet mag vertellen!"
 
"Jij!" riep Knol in ongeloovige verbazing over hetgeen Willem
hem fluisterend vertelde. "Ben je mal! Je zag er van morgen nogal
managerachtig uit met je teerkwast. Teerjongen en manager, dat lijkt
net zooveel op elkander als schoenpoetser en minister. Och kom,
maak dat anderen wijs!"
 
"En toch is dat zoo, Knol. Loop eens een eindje mede het vlakke
veld in, dan zal ik je de zaak haarfijn vertellen, en je zult me
gelooven."--
 
"Willem, je bent een geluksvogel!" zei Knol eenige minuten
later. "Honderd pond in de week! Als je 't in een boek leest, geloof
je het niet!"
 
"Stil, spreek zoo luid niet. Geef je me nu je hand er op, dat je
meegaat. Te zult er geen schade bij hebben."
 
"Nu goed. Ik beloof het je. Eigenlijk ben ik het jou en dien
Borgers verplicht. Aan jou heb ik te danken, dat ik veilig uit De
Kruisberg ontsnappen kon, en aan hem, dat ik vijftig pond premie
heb ontvangen. Ik kan weggaan, wanneer ik wil. Maar hoe doe jij? Jij
kunt toch zoo maar niet wegloopen, nadat je een paar dagen leerling
bent geweest?"
 
"Dat zal toch wel moeten," zei Willem nadenkend en meer tot zichzelf
dan tot Knol sprekend. "Ik zal wachten tot de volgende week; als de
mail-man met de brieven uit Brisbane op het station komt, zal er
wel een van mijn Engelschman voor mij bij zijn; dan schrijf ik er
een terug, waarin ik hem meld, dat ik dien "Raap" van den man met de
huifkar heb gevonden, die Herman Borgers persoonlijk kent. Hij weet,
hoeveel er mij aan gelegen is dien jongen man te spreken en zal het
wel billijken, dat ik hem onverwijld ga opzoeken.
 
"Kees, als we Jacky, den blackboy, als gids mede konden krijgen,
zouden we in rechte lijn door de wildernis kunnen trekken en dan
zonder twijfel den weg in de helft van den tijd afleggen."
 
"Nu, Willem, ik doe zooals op De Kruisberg; ik laat alles aan jou
over. Het plannenmaken is je toevertrouwd, dat weet ik nog vanouds;
mijn hoofd is er zeker niet voor geschikt; ik schik mij naar jouw wil,
dan zal het wel goed afloopen. Ik ga slapen; morgen bij het aanbreken
van den dag moet ik in de wolschuur zijn. Wel te rusten!"
 
"Goeden nacht, Kees. 't Blijft dus afgesproken, dat jij in elk geval
medegaat?"
 
"Wel! Jij hebt hier, als ik het goed naga, te bevelen en niet te
verzoeken. Ik scheer eigenlijk jouw schapen!"
 
"Dat is ook zoo, Kees, en het zal je geen nadeel zijn!"
 
"Nu, Willem, misschien besluit ik nog wel, een groote knecht in plaats
van een kleinen baas te worden. Goeden nacht, squatter!"
 
"Slaap wel, opzichter!"
 
Met een hart vol hoop en een hoofd vol plannen, rolde Willem zich
dien nacht in zijn dekens, doch hij kon den slaap niet vatten. Wat
hij den manager moest zeggen, en wat naar Amsterdam en naar Brisbane
schrijven, hield zijn geest wakker. Hij betastte in het donker nog
eens den ring en den brief, die nu eindelijk kans hadden, binnenkort
hun bestemming te bereiken.
 
"William, slaap je al?" hoorde hij dicht bij zijn veldbed fluisteren.
 
"Dilly, ben jij het?"
 
"Ja," zeide deze en ging naast Willem op den rand van het bed
zitten. "Ik ben hierheen geslopen, om je te zeggen, dat je op je
hoede moet zijn. De manager heeft achterdocht opgevat; waardoor,
weet ik niet; zijn kwaad geweten doet hem alles en iedereen
verdacht voorkomen, en jij en je oom gelijken voor familieleden
al heel weinig op elkander. Hij zoekt van mij iets naders omtrent
jullie beiden te vernemen, omdat hij bemerkt heeft, dat wij met
ons drieën uit schapentellen zijn geweest. Ik weet ook zeker, dat
hij je beluisterd heeft, terwijl je met je landgenoot sprak. Ik heb
hem onder voorwendsel, dat ik hem iets toonen moest, tegen zijn zin
van de tent, waar jullie zoo luid spraken, weggetroond. Wees in het
vervolg voorzichtiger: achter elke tent of hut kan een luisteraar
verscholen zijn. Vertrouw ook niemand hoegenaamd ons geheim toe,
of alles is verloren. De bevolking van het station is wel niet op
zijn hand, maar hij kon licht iemand met fraaie beloften omkoopen,
om zich tegenover jou als ontevreden aan te stellen en je uit te
hooren. Pas dus op, de bedrieger is in staat, de wol te verkoopen,
voor ze afgeschoren is, met de schapen er bij, en het geld op te
strijken en zich uit de voeten te maken."
 
"John, ik zal je raad ter harte nemen, ofschoon ik niet zoo onnoozel
en lichtgeloovig ben, als je denkt. Ik ben nog wel jong, maar ik heb
veel ondervonden. Dilly, ik heb ook in een andere zaak je voorlichting
noodig."
 
Nu vertelde Willem den opzichter, dien hij nu reeds zijn vriend kon
noemen, dat en met welk doel hij naar de goudvelden moest vertrekken.
 
"Wat den manager betreft," beweerde Dilly, "die zal gemakkelijker
toegeven dan je denkt; hij ziet je waarschijnlijk met genoegen
vertrekken, en het zou hem, dunkt me, wat waard zijn, als je in het
geheel niet meer terugkwam. Maar of hij je Jacky meegeeft, weet ik
niet. Dat zou je anders minstens veertien dagen tijds uitsparen. De
groote wegen slingeren hier in eindelooze bochten van het eene
station naar het andere. Maar zoo'n zwarte neemt de richting, waarin
de kakatoes vliegen, en Jacky vooral kent den weg naar het Noorden
op een prik en weet bovendien de Majols te vermijden."
 
"Majols? Wat zijn dat nu weer?"
 
"Goed gewapende wilden, die alleen in de nabijheid van de runs
komen, om te stelen of te moorden. Echte menscheneters, die hier in
Noord-Queensland nog lang niet uitgestorven zijn. Maar heb je Jacky bij
je, dan loop je weinig gevaar; die ruikt zijn voormalige broertjes van
verre en is in de wildernis in zijn element als een visch in het water.
 
"Tot morgen, William, tracht bij voorbaat Jacky te winnen; met een
goudstuk doe je veel bij hem. Schrijf je oom, dat hij zich haasten
moet, anders is Mr. Walebone hem te vlug af. Ik zal intusschen een
oog in het zeil houden."
 
De manager nam Willems verzoek op, zooals Dilly vermoed had. Jacky
mocht mede gaan, om hem en zijn makker in rechte lijn door de bush
te geleiden, tot ze den grooten weg, niet ver van de velden, zouden
bereikt hebben. Mr. Walebone was van dit oogenblik af zelfs vriendelijk
tegen Willem: hij had wel gezien, dat schapenwasschen en teersmeren
geen werk voor hem was, en iets anders was er tijdens het scheren op
het station niet te doen. Willem begreep zeer goed, dat de manager
loog: in het magazijn, in de paardenkampen, waar de rijdieren der
scheerders en wasschers geborgen waren, in het slachthuis, overal
kwamen handen te kort; doch hij hield zich onnoozel.
 
Een week later kwam de rijdende mail-man op Darlingstation aan. Hij
voerde een tweede paard, met een groot pak brieven en kranten beladen,
aan den teugel met zich en werd met gejuich ontvangen.

댓글 없음: