2015년 9월 23일 수요일

Willem Roda 49

Willem Roda 49


Zoo vorderde de boodschap naar de squatterswoning meer dan een
half uur. Na veel zoeken en menigen omweg bereikte hij daarna het
slachthuis, op een twintig minuten afstand van de vorige gebouwen
gelegen; Dilly en Mr. Stake stonden reeds bij de paarden te wachten
en wenkten hem van verre zich te haasten.
 
Het slachthuis was evenals de meeste gebouwen--het magazijn en
de slaaphutten alleen maakten een uitzondering--door een grooten
rechthoek van palen en dwarsboomen omgeven, waaraan weder kleine en
groote kampen grensden.
 
Op het dak, op de palen en op de schuttingen zaten een ontelbare
menigte raven en wouwen in dichte rijen en onbeweeglijk naast elkander.
 
"Laten we nog even wachten," zei Dilly tot Willem en Mr. Stake,
"daar komt Jacky met een os."
 
Een verwijderd geloei, vermengd met een verward geschreeuw en
zweepgeknal, bevestigde de woorden van den opzichter. Eene stofwolk,
waarboven een bosch van hoornen en opgestoken staarten zichtbaar werd,
kwam aanrollen, en daarachter galoppeerde Jacky met eenige blanken,
gevolgd door een geheele bende schreeuwende en springende zwarten.
 
Er kwam beweging in de gelederen der raven en wouwen; ze rekten de
halzen of schuurden de snavels tegen het hout. Dilly liep snel naar de
buitenste omheining en wierp de breede schuttingpoorten open. Met een
woest gebrul stormt de troep runderen den kamp binnen; onmiddellijk
achter hen vallen de zware deuren weer dicht. Als dol rennen de
hijgende en dampende dieren, nu ze zich opgesloten zien, dicht langs
de schutting den kamp rond. De ruiters jagen de zwarten terug achter
een heuvel in de nabijheid; die niet snel gehoorzamen, ontvangen een
zweepslag op de naakte huid, die hen huilend beenen doet maken.
 
Allengs komen de opgevangen runderen tot bedaren. Een vette os wordt
uitgezocht. Jacky klimt onbevreesd over de schutting en begint den
uitverkorene met zweepslagen rond te jagen. Op het gunstige oogenblik
zet Dilly een hek open, het angstige dier, een opening ziende,
vliegt een tweeden kamp binnen; één oogenblik staat het stil om
adem te scheppen, maar juist daarop heeft een der ruiters gewacht;
een kogel maakt een einde aan zijn leven. Brullend valt het op de
knieën en stort over den breeden kop.
 
Een vreugdekreet doet zich achter den heuvel hooren; de van begeerte
fonkelende oogen van een paar dozijnen zwarten gluren over den rand. De
raven en wouwen krassen of schreeuwen en rekken de vleugels.
 
De slager opent met zijn jachtmes de halsslagader van het lillende
dier en snijdt den buik open. Jacky klapt in de handen.
 
Op dit teeken strijken de aasvogels neer en komen de naakte zwarten
huilende aanstormen. Ze springen over de schutting, en de geheele
bende stort zich op den liggenden os en doet de vogels krijschend
weer opvliegen; ze rukken en scheuren de rookende ingewanden uit het
opengesneden lichaam; elk uit den krielenden hoop ziet een stuk darm
of hart of long machtig te worden, zet er oogenblikkelijk de tanden
in en maakt zich snel uit de voeten. Die een langen darm krijgt,
is de gelukkigste en wekt de afgunst van een ander, die, met zijn
eigen stuk in den mond, zijn makker nog een deel van den buit tracht
te ontrukken. Al vechtende rollen ze tusschen de vrouwen, die de
losgetrokken stukken bijeengaren, om ze in haar armen naar de bush
te dragen, waar ze haar kinderen hebben neergelegd.
 
In weinige minuten is de os leeggerukt. Jacky klapt weer in de handen,
daarna met de zweep, en de zwarten pakken zich weg.
 
"Wat een walgelijk schouwspel!" zei Mr. Stake tot Dilly, "waarom
wordt hier zoo iets toegelaten?"
 
"Om de eenvoudige reden, dat de zwarten anders van honger zouden
sterven, of elkander opeten. Waar de schapen komen, verdwijnen de
kengoeroes en wallabies, en wil men het niet zichzelf te wijten hebben,
wanneer de wilden, om hun honger te stillen, de herders vermoorden,
en de schaapskooien plunderen, dan moet men ze wel bij de stations
toelaten. Verder dan tot het slachthuis mogen ze echter niet komen
en in geen geval met spiesen of boemerangs."
 
"Maar geef hun dan ieder een portie gekookt vleesch!"
 
"Ja wel! beproef dat maar eens, en u zult zien, hoe ze daar op gesteld
zijn. Ze werpen het weg en gaan rauwe opossums eten of anders een
vijand, dien ze in handen gekregen hebben. Neen 't is beter zoo; van
hen, die hier ingewanden komen halen, hebben we geen last meer; er
zijn evenwel nog stammen genoeg, die te trotsch zijn om op het station
te komen eten; die blijven in de bosschen jagen en sterven liever van
honger, dan wat aan te nemen van den blanke, die hun jachtvelden bezet
en hun kengoeroes doodt. Van tijd tot tijd spietsen ze een paard,
eene koe of een schaap en, als ze de kans schoon zien, den herder
er bij. Dat zijn de lastigste en de gevaarlijkste vijanden van den
squatter; er zwerft hier op tien of twaalf uur afstands van het station
veel te veel van dat gespuis rond. Ze hebben zich waarschijnlijk in
de gebouwen op de verwaarloosde run van de maatschappij genesteld en
maken den omtrek onveilig. Dat is het beste te zien aan het aantal
der zwarten op onze run; wat u zooeven hier gezien heeft, is het
overschot van een stam, die, toen ik een jaar of vier geleden hier
kwam, nog meer dan honderd mannen en vrouwen telde.
 
Maar het wordt laat; opstijgen als het u belieft. Willem, jij hebt
de boekjes? U gaat mede, Mr. Stake? Vooruit dan maar!"
 
In gestrekten draf reden de drie ruiters door de uitgestrekte
weide. Meer dan duizend fraai gevormde runderen graasden er in koppels
van twintig tot dertig onder aanvoering van een gebulten, kromhoornigen
stier, of lagen in de schaduw van een mimosaboschje te herkauwen.
 
Buiten de omheining gekomen, lieten ze hun paarden stappen; de bodem
was daar minder vochtig, eenigszins heuvelachtig, en het gras schraal
en spichtig; daar begon de schapenweide.
 
Na eenige uren rijdens bereikte men de eerste hut. De herder had
op den teldag de schapen in de nabijheid gehouden, zoodat hij ze nu
in korten tijd in de kooien kon drijven. Daarop zette Dilly het hek
zoo wijd open, dat er hoogstens drie tegelijk uit konden, en begon
te tellen. Willem teekende de honderdtallen aan. Na verloop van een
uur waren alle schapen uit de kooien.
 
"Hoeveel dooden, herder?"
 
"Zes-en-twintig."
 
"Twee duizend vier honderd vier-en-zeventig, en zes-en-twintig dood. In
orde. Overmorgen binnenbrengen voor het scheren!"
 
Voort ging het naar een tweede hut. Tegen den avond keerden de ruiters
van twintigmijls-hut terug; er waren zestien duizend schapen geteld.
 
"Hoeveel zulke kudden zijn er wel op deze run, Dilly?" vroeg Mr. Stake
onder het rijden.
 
"Dertig mijnheer!"
 
"Wel verbazend; en hoeveel schapen dan wel?"
 
"Op een duizend na, kan ik het u niet zeggen; in elk geval tusschen
de vijftig en zestig duizend."
 
Toevallig keken Willem en Mr. Stake elkander aan.
 
"Hé! een der aandeelhouders vertelde mij onlangs, dat er slechts een
twintig duizend waren!" zei Mr. Stake zoo onverschillig mogelijk.
 
Een slimme glimlach speelde om Dilly's mond, terwijl hij zijn
ondervrager scherp aanzag. Mr. Stake's gelaat stond effen als altijd;
er was niets op te lezen.
 
"Twintig duizend zijn er ook op van de maatschappij; de rest houdt
de manager voor eigen rekening. Ten minste zoo vertelt men onder
elkander op het station."
 
Men reed zwijgend verder.
 
"Mr. Stake, is u bij geval een vriend of van de familie van
Mr. Walebone?" vroeg Dilly op eens.
 
"Wel neen, ik heb den man gisteren voor het eerst gezien en gesproken."
 
"Ik ben misschien wat vrijpostig, mijnheer, maar ik wilde u nog een
vraag doen. Wat we spreken, moet evenwel onder ons blijven."
 
"Spreek vrij uit, Dilly. Geen woord zal den manager ter oore komen."
 
"Uw hand er op?"
 
"Mijn hand en mijn woord als gentleman!"
 
"En jij, William?"
 
"Mijn hand en mijn woord, John!"
 
Dilly stuurde zijn paard tusschen die van Willem en Mr. Stake in en,
hoewel midden op een open vlakte, fluisterde hij tot den Engelschman:
 
"Is u ook van plan voor uw neef, als aandeel in een kudde, bij
Mr. Walebone een som gelds te storten?"
 
"Ja!"
 
"Wees dan voorzichtig of uw geld is verloren!"
 
"Hoe dat?"
 
"Ik zal u vertellen, hoe de manager mij behandeld heeft, dan kunt u
zelf oordeelen; en dan zult u mij, hoop ik, niet van verraad jegens
mijn meester beschuldigen.
 
Ik ben hier ook als zoogenaamde leerling gekomen en heb toen
Mr. Walebone vier honderd pond ter hand gesteld, die ik in verscheidene
jaren met goudzoeken en schapenscheren heb verdiend. Hij heeft me
daarvoor aandeel in een kudde gegeven en ik, nieuweling, was dom
genoeg niet te vragen in welke.
 
Onlangs hoorde ik toevallig, dat hier in de streek een kleine
run te koop is; daar zal ik mij als squatter vestigen, dacht ik
onmiddellijk. Ik ging een maand geleden naar Mr. Walebone en vroeg hem
naar mijn geld met de winst, die, zooals hij mij indertijd verzekerde,
wel twee honderd percent kon bedragen; en bovendien om mijn loon,
want ik heb in de vier jaren, dat ik hier werk als een neger, niets
anders dan den kost genoten. En wat doet nu de schurk? Toen ik hem
verleden week bericht bracht, dat van de veertig mijls kudde de herder
vermoord is, en de zwarten en de dingo's drie vierden van de schapen
hebben zoek gemaakt, zegt hij met een huichelachtig verdrietig gezicht:

댓글 없음: