XXIII.
_Nijd_ [Afgunst, Leedvermaak] is Haat voorzoover hij den
mensch
er toe brengt zich over eens anders geluk te bedroeven en
omgekeerd
zich over diens ongeluk te verblijden.
_Toelichting:_
Gewoonlijk wordt tegenover Nijd
Barmhartigheid
gesteld, welke dus, tegen de gewone
beteekenis
van het woord, als volgt kan worden
omschreven:
XXIV.
_Barmhartigheid_ is Liefde, voorzoover zij den mensch er
toe
brengt, zich over eens anders geluk te verblijden en
omgekeerd
zich over diens ongeluk te bedroeven.
_Toelichting:_
Zie overigens omtrent den Nijd de
_Opmerking
bij Stelling XXIV en de Opmerking bij Stelling
XXXII
van dit Deel_. Deze nu zijn de aandoeningen van
Blijheid
of Droefheid welke vergezeld gaan van
voorstellingen
eener uitwendige oorzaak, hetzij
onmiddellijk
of door toevallige omstandigheden. Ik zal nu
tot
de andere aandoeningen overgaan, welke vergezeld gaan
van
de voorstelling eener inwendige oorzaak.
XXV.
_Zelfvoldaanheid_ [Tevredenheid met zichzelf] is Blijheid,
ontstaan
door de beschouwing van zichzelf en de eigen macht tot
handelen.
XXVI.
_Neerslachtigheid_ is Droefheid, ontstaan door de
beschouwing
van eigen machteloosheid of zwakheid.
_Toelichting:_
Zelfvoldaanheid staat tegenover
Neerslachtigheid,
voorzoover wij er onder verstaan de
Blijheid,
ontstaan door de beschouwing van onze eigen
macht
tot handelen; voorzoover wij er evenwel ook onder
verstaan
Blijheid, vergezeld door de voorstelling van een
of
andere daad, welke wij krachtens vrij besluit des
Geestes
meenen verricht te hebben, staat zij tegenover
Berouw,
dat door ons als volgt wordt omschreven:
XXVII.
_Berouw_ is Droefheid, vergezeld door de voorstelling van
een
of andere daad, welke wij krachtens vrij besluit des Geestes
meenen
verricht te hebben.
_Toelichting:_
De oorzaken dezer aandoeningen hebben wij
aangewezen
in de Opmerking bij Stelling LI van dit Deel
en
de Stellingen LIII, LIV en LV met de daarbij
behoorende
Opmerking. Over het vrije besluit des Geestes
zie
evenwel de Opmerking bij Stelling XXXV van Deel II.
Doch
hier valt bovendien nog op te merken dat het niet te
verwonderen
is wanneer algemeen op alle handelingen,
welke
men volgens gewoonte "verkeerd" noemt, Droefheid
volgt
en op alle die "behoorlijk" heeten Blijheid. Immers
na
het hier boven gezegde kunnen wij gemakkelijk inzien
dat
dit voornamelijk afhangt van de opvoeding. De ouders
hebben
toch, door gene daden af te keuren en hun kinderen
er
herhaaldelijk over te berispen, deze daarentegen aan
te
raden en te prijzen, gemaakt dat met gene aandoeningen
van
Droefheid, met deze echter van Blijheid verbonden
worden.
Hetgeen ook door de ervaring zelf wordt
bevestigd.
Immers gewoonte en godsdienst zijn niet voor
iedereen
dezelfde. Integendeel, wat den een heilig is, is
voor
den ander profaan; wat de een eerbaar vindt, is bij
den
ander schandelijk. Naar de wijze dus waarop ieder is
opgevoed
zal hij een daad berouwen of zich er op
beroemen.
XXVIII.
_Hoogmoed_ [Verwaandheid] is uit Liefde beter van
zichzelf
denken dan gerechtvaardigd is.
_Toelichting:_
Hoogmoed verschilt dus van overschatting
daarin,
dat deze op een uitwendig voorwerp betrekking
heeft,
gene echter op den mensch zelf die beter van
zichzelf
denkt dan gerechtvaardigd is. Overigens, evenals
overschatting
een gevolg of eigenschap der Liefde is, is
Hoogmoed
een gevolg of eigenschap van Eigenliefde, zoodat
zij
dus ook omschreven kan worden als Liefde tot zichzelf
of
Zelfvoldaanheid, voorzoover zij den mensch er toe
brengt
dat hij beter over zichzelf denkt dan
gerechtvaardigd
is. (_Zie Opmerking St. XXVI v.d. D._).
Van
deze aandoening bestaat geen tegengestelde. Immers
niemand
denkt uit Haat jegens zichzelf slechter van zich
dan
billijk is. Jazelfs denkt niemand slechter van
zichzelf
dan billijk is, wanneer hij zich voorstelt dat
hij
dit of dat niet kan. Want als iemand zich voorstelt
dat
hij iets niet kan, stelt hij zich daarbij
noodzakelijk
die zaak voor en wordt hij door die
voorstelling
in een zoodanigen toestand gebracht dat hij
ook
inderdaad niet kan wat hij zich voorstelde niet te
kunnen.
Zoolang hij zich immers voorstelt dat hij dit of
dat
niet kan, zoolang ook wordt hij niet tot handelen
gedreven
en bijgevolg is het hem ook zoolang onmogelijk
iets
te doen. Indien wij evenwel letten op datgene wat
uitsluitend
van "meenen" [inbeelding] afhangt, kunnen wij
tòch
zeer goed begrijpen hoe het mogelijk is dat iemand
slechter
van zichzelf denkt dan billijk is. Zoo kan het
immers
voorkomen dat iemand, terwijl hij in Droefheid
zijn
eigen zwakheid beschouwt, zich inbeeldt dat hij door
iedereen
veracht wordt, terwijl integendeel anderen aan
niets
minder denken dan hem te verachten. Bovendien kan
iemand
slechter van zichzelf denken dan billijk is,
wanneer
hij op een gegeven oogenblik iets van zichzelf
ontkent
in verband met de toekomst, waaromtrent hij in
het
onzekere is; zooals bijvoorbeeld wanneer hij
verklaart,
dat hij niets zeker zal kunnen begrijpen, of
dat
hij niets dan verkeerde of schandelijke dingen kan
begeeren
of doen, enz. Verder kunnen wij nog zeggen dat
iemand
slechter van zichzelf denkt dan billijk is,
wanneer
wij zien dat hij uit al te groote vrees voor
schande
niet durft, wat zijns gelijken wel durven. Deze
aandoening
kunnen wij dus tegenover den Hoogmoed stellen.
Ik
zal haar _Zelfverachting_ [Kleinmoedigheid] noemen,
want
evenals uit Zelfvoldaanheid de Hoogmoed, zoo
ontspruit
uit Ootmoed de Zelfverachting, welke daarom als
volgt
door ons kan worden omschreven:
XXIX.
_Zelfverachting_ [Kleinmoedigheid] is uit Droefheid
slechter
van zichzelf denken dan billijk is.
_Toelichting:_
Toch plegen wij dikwijls Deemoed tegenover
Hoogmoed
te stellen. Wij letten daarbij dan echter meer
op
beider uitwerking dan op beider karakter. Wij zijn
namelijk
gewoon iemand hoogmoedig te noemen die al te
zeer
pocht (_zie Opmerking St. XXX v.d. D._), die van
zichzelf
niets dan deugden en van anderen niets dan
fouten
weet te vertellen; die boven allen den voorrang
wil
hebben en die tenslotte optreedt met een waardigheid
en
praalvertoon, welke slechts toekomen aan wie verre
boven
hem geplaatst zijn. Daarentegen noemen wij
deemoedig,
wie dikwijls bloost, zijn feilen erkent en van
anderer
deugden verhaalt, elkeen uit den weg gaat, met
gebogen
hoofd voortschrijdt en het versmaadt zich op te
sieren.
Overigens zijn deze aandoeningen, ik bedoel
Deemoed
en Zelfverachting allerzeldzaamst. Want de
menschelijke
aard op zichzelf beschouwd, verzet zich
zooveel
mogelijk tegen haar (_zie St. XIII en St. LIV
v.d.
D._). Vandaar dat zij, die zichzelf voor uiterst
deemoedig
en nederig houden, in werkelijkheid meestal in
de
hoogste mate eerzuchtig en afgunstig zijn.
XXX.
_Zelfverheerlijking_ is Blijheid, vergezeld door de
voorstelling
van een of andere door onszelf verrichte daad,
waarvan
wij meenen dat zij door anderen geprezen wordt.
XXXI.
_Schaamte_ is Droefheid, vergezeld door de voorstelling van
een
of andere door onszelf verrichte daad, waarvan wij meenen dat
zij
door anderen gelaakt wordt.
_Toelichting:_
Zie hieromtrent de Opmerking bij Stelling
XXX
van dit Deel. Er moet hier evenwel gewezen worden op
het
onderscheid dat er bestaat tusschen Schaamte en
Schroom.
Schaamte toch is Droefheid, welke volgt op het
feit
waarover men zich schaamt. Schroom evenwel is Vrees
of
Angst voor Schaamte, waardoor iemand ervan wordt terug
gehouden
iets schandelijks te begaan. Men pleegt
tegenover
Schroom Onbeschaamdheid te stellen, maar deze
is
in werkelijkheid geen aandoening, gelijk ik te zijner
plaatse
zal aantoonen. Doch de namen der aandoeningen
berusten
(gelijk ik reeds heb opgemerkt) meer op het
[spraak]
gebruik dan op hun aard.
En
hiermede heb ik de aandoeningen van Blijheid en
Droefheid,
welke ik mij had voorgenomen toe te lichten,
afgehandeld.
Ik ga dus over tot die, welke ik terugbreng
tot
Begeerte.
XXXII.
_Verlangen_ is Begeerte of Drang om iets te bemachtigen
[te
bereiken], welke Begeerte door de herinnering aan de zaak
wordt
aangewakkerd en terzelfdertijd door de herinnering aan
andere
dingen, welke het bestaan der begeerde zaak uitsluiten,
wordt
belemmerd.
_Toelichting:_
Wanneer wij ons een zeker iets herinneren,
zijn
wij, gelijk wij reeds herhaaldelijk opmerkten, door
dit
feit zelf genoopt om die zaak met dezelfde aandoening
te
beschouwen alsof zij werkelijk aanwezig ware. Deze
geneigdheid
of dit streven echter wordt, als wij in
|
댓글 없음:
댓글 쓰기