2015년 9월 21일 월요일

Willem Roda 1

Willem Roda 1


Willem Roda
Een jongensboek
 
Author: Eli Heimans
HOOFDSTUK I.
Een goede dertig jaren geleden waren van een der fraaiste huizen op de
Bocht der Heerengracht te Amsterdam alle vensters van den voorgevel
verlicht, en telkens, bij het openen der voordeur, ontsnapten enkele
tonen van zacht-ruischende muziek naar buiten.
 
Een onafzienbare rij koetsen, waaronder maar weinige huurrijtuigen,
besloeg een groot gedeelte der gracht.
 
Deftige koetsiers en palfreniers, de meeste in deftige livrei, hadden
moeite de paarden te bedwingen, die door hun gescharrel en gehinnik
te kennen gaven, hoezeer ze een flinken draf boven dit vervelende
stilstaan verkozen.
 
Ook de koetsiers scheen de tijd lang te vallen; van tijd tot tijd
daalde er een van zijn troon, om de handen eens flink tegen de
schouders te slaan; want het was October en de avond begon koud
te worden.
 
"Kees!" zoo begon een voor deze gelegenheid mooi aangekleed "apie",
zich tot zijn achterbuurman wendend, "Kees! wat spijt het mij, dat
ik geen jas heb meegenomen; maar wie kon ook denken, dat het zoo laat
en zoo vinnig koud zou worden?"
 
"Ja, jongen, daarbinnen worden ze er niet veel van gewaar, dat er
een Noordenwindje opsteekt."
 
"Nu, anders fideele lui, hoor, die Roda's! Mijn nicht, die er derde
meid is, weet er alles van, en rijk! rijk! onder ons gezegd, daar
zijn jouw heer en mijn vrachtje maar Jobs bij."
 
"Zeg, Kees! een goeie voor de booien, hè! zoo'n bruid in huis!"
 
"Daar kun je van op an, dikke; 't regent er fooien en geen dubbeltjes,
hoor! Die lui laten zich niet lompen; als de een je een pop in de
hand stopt, geeft de ander je een achterwiel. Daar moet je maar een
geluksvogel voor wezen, zooals mijn nicht: dat is nou al de derde keer,
dat ze zoo'n akefietje hêt; mij is het van mijn leven nog maar ééns
gepasseerd en toen was 't nog maar een kale boel. Drommels, wat word
ik huiverig!"
 
De dikke had gelijk; daar binnen bemerkt men niet veel van den
Noordenwind; integendeel, men zou er zich in warmer luchtstreek
verplaatst denken.
 
De groote zaal is ter gelegenheid van dit feest in een Oosterschen
tuin herschapen; een overvloed van tropische planten verbergt de
kostbare behangsels aan de wanden bijna geheel.
 
Een laan van palmen loopt naar het midden van de feestzaal, waar een
fontein, bijna tot aan de fraai beschilderde zoldering, een krachtigen
waterstraal opzendt; die zich naar alle zijden uitspreidt, ombuigt
en als een regen van diamanten neerdroppelt op een heuvel van de
zeldzaamste bloemen en bladplanten.
 
Stoelen en rustbanken, kunstig van bamboe en rotan gevlochten, bieden
de vermoeiden een rustplaats onder oranjeboomen.
 
Zacht klinken door de zaal de heerlijke tonen van een orkest, achter
een rozenhaag verscholen, en op de maat van die muziek dansen vroolijke
paren bijna onhoorbaar over den gladgewreven vloer; ze wandelen pratend
of lachend tusschen het groen, of vormen groepjes aan de buffetten,
die van kristal en zilver schitteren.
 
De heeren dragen, zonder uitzondering, den deftigen zwarten rok; de
jonge dames zijn in witte, roomkleurige of zachtblauwe balkleeding;
de meer bejaarde zijn minder kleurig en fleurig gekleed en ook niet,
gelijk haar dochters, met rozen getooid, doch meest met een enkel
versiersel van fonkelende diamanten.
 
Ziet ge dat groepje daar, om en op de rustbank bij de fontein?
 
Zij, te wier eere dit feest gegeven wordt, is gemakkelijk te
herkennen onder haar vriendinnen, want een bruidskrans siert haar
blonde lokken. Slank en statig is haar gestalte, ernstig vriendelijk
haar schoon gelaat.
 
Die jonge man naast Emilia Roda is Herman Borgers, haar bruidegom.
 
Er schijnt iets op til te zijn; een gegons van fluisterende stemmen
gaat door de zaal; dansers en wandelaars staan stil; aller oogen
drukken nieuwsgierigheid uit en zijn op de breede vleugeldeuren
gericht, die door eenige lakeien, in gegalonneerde livrei, wagewijd
worden geopend.
 
Een diepe stilte vervangt het gemurmel en verraadt de spanning,
waarin de verrassing wordt verwacht. Hoorngeschal doet zich hooren
en Willem Roda, de bijna zestienjarige broeder der bruid, treedt als
heraut gekleed binnen; hij verzoekt plaats te maken, en noodigt bruid
en bruigom met de ouders van beiden uit, naast elkander te gaan zitten.
 
Nauwelijks is aan dit verzoek voldaan en heeft het geheele gezelschap
zich achter de genoemden geschaard, of zangtonen, liefelijk en
zacht, als kwamen ze uit de verte, dringen de zaal binnen; het
geluid wordt sterker: daar vertoont zich aan den ingang een stoet
jonge meisjes. Allen dragen witte kleedjes, half verscholen onder
rozeknoppen.
 
Beschilderde gazen vleugels, in vorm en kleur gelijkende op die van
vlinders, zijn op de schouders en de witsatijnen balschoentjes gehecht;
bovendien houdt elk een ruiker in de hand, waarachter velen de van
schroom blozende wangen trachten te verbergen.
 
Drie aan drie, in lange rij, gevolgd door evenveel jongens, in
matrozenpakjes gestoken, treden ze binnen, waarna de matrozen zich
achter de vlindertjes plaatsen.
 
Een van de dapperste meisjes, Emma Borgers, het zusje van den
bruidegom, heeft de solo's van de sopraanpartij op zich genomen;
Willem heeft het leeuwendeel van den zang, hij voert de alten
aan. En nu klinken door de zaal de heerlijke tonen van den feestzang,
waarvoor een echte dichter de woorden dichtte; daarbij schreef een
onzer bekendste componisten de muziek en belastte zich nu zelf met
de leiding der uitvoering.
 
De genoodigden waren opgetogen; Emilia en hare moeder zichtbaar
aangedaan; en terwijl de laatste akkoorden nog door de zaal galmden,
drukten ze beurtelings hun Willem aan het hart.
 
De toejuichingen daverden door de zaal, dat de glasruiten rinkelden.
 
Doch de grootste voldoening en 't meeste genoegen smaakte de knaap,
toen zijn ernstige, strenge vader, die--dit wíst Willem zeer goed--op
dergelijke vertooningen niet gesteld was, of 't moest werkelijk mooi
en goed zijn, opstond en zeide:
 
"Uit naam van ons allen, dank ik jullie, meisjes en jongens, van harte
voor den schoonen gelukwensch; woorden en zang hebben ons zeer veel
genoegen verschaft. Maar wie is nu eigenlijk de aanlegger van het
zoo goed uitgevoerde plan?"
 
Al hadden dertig stemmetjes het niet luidruchtig genoeg verkondigd,
Willem's hoogroode kleur zou hem ongetwijfeld verraden hebben.
 
"Welnu Willem, dan dank ik jou in 't bijzonder, voor de aangename
verrassing, die je ons bereid hebt!"
 
Hierop drukte hij zijn zoon de hand, en Willem meende te voelen,
dat zijn vaders hand om de zijne trilde.
 
Hij had tot nu toe achting, eerbied en ook dikwijls vrees voor zijn
vader gevoeld, maar wat hem op dit oogenblik het bloed zoo deed jagen
was geheel iets anders; en als er niet zooveel meisjes tegenwoordig
geweest waren, zouden de tranen hem zonder twijfel uit de oogen
zijn gesprongen.
 
Toen Willem zoo naast zijn vader stond, viel het eerst goed in 't oog,
hoezeer ze op elkander geleken. Beiden hadden hetzelfde hooggewelfde
voorhoofd, dezelfde doordringende en niettemin vriendelijke oogen,
maar ook denzelfden trotschen trek om den mond.
 
Zestig jaren, meerendeels in werkzaamheid op zijn kantoor of op reis
doorgebracht, hadden Roda's haren gedeeltelijk doen grijzen; zijn
houding evenwel was kaarsrecht, en forsch en krachtig was zijn stem,
als die van een man van veertig.
 
Nu werd het feest eerst recht prettig, rumoerig ook. Er werd gespeeld
en gelachen, gejoeld en gedanst, dat het een aard had.
 
't Was alsof de ouderen op de jongeren, hadden gewacht, om ook vroolijk
te durven zijn.
 
Dat Willem voor bijna alle dansen Emma, die hem bij den zang zoo
wakker ter zijde had gestaan, tot zijn danseres koos, spreekt vanzelf.
 
Toen ze eens samen langs een bejaarde dame walsten, zeide deze
tamelijk luid:
 
"Kijk me die twee eens aan, dat wordt óók nog eens een paar!"
 
Emma scheen het niet gehoord te hebben; Willem kleurde tot achter
de ooren, en de quadrille, die op de wals volgde, dansten ze niet
meer samen.
 
Intusschen, hoewel het vrij laat was, verscheen er nog een gast. 't
Was de oude advocaat Omens, een buurman en een goed vriend van Roda.   

댓글 없음: