2015년 9월 21일 월요일

Willem Roda 2

Willem Roda 2



Nauwelijks had deze den nieuwaangekomene bemerkt, of hij ging met
uitgestoken hand op hem toe, en zei, spraakzamer dan gewoonlijk:
 
"Wel Omens, wat ben ik blij je hier te zien; ik heb je, op mijn
woord, den geheelen avond gemist; maar hoe kom je zoo uit de lucht
gevallen? We dachten je goed en wel in Londen, of is het je daar
te mistig?"
 
"Hé, Omens," zei mevrouw, "u hier? Dat is vriendelijk van u; zeker
pas aangekomen?"
 
"Zooals u zegt, mevrouw, kersversch van overzee; ik dacht eerst
morgen hier te zijn, maar nu wil ik de gelegenheid niet verzuimen,
nog even van uw uitnoodiging gebruik te, maken, en, al is 't maar
een half uurtje, uw familiefeest bij te wonen. Zoo naast de deur,
dat gaat nog aan, al is 't wat laat. Ik heb me dan ook den tijd niet
gegund, me fatsoenlijk te kleeden; 't Londensche stof zit nog aan
mijn laarzen, maar een oud vriend zult u het niet kwalijk nemen,
dat hij in reiskleeren op uw soirée komt."
 
Hierop nam hij Roda bij den arm, en al pratende wandelden zij door
de zaal, tusschen de dansende paren door. Toen ze in een gedeelte der
zaal waren gekomen, waar zich toevallig slechts weinig gasten bevonden,
fluisterde Omens zijn vriend toe:
 
"Ik moet je noodzakelijk alleen spreken; tracht je ongemerkt te
verwijderen; ik volg je naar je kamer."
 
Eenige oogenblikken later stond Roda tegenover den advocaat, wiens
blik niet veel goeds voorspelde.
 
"Omens! mijn hemel! wat is er met je gebeurd? Waarom zoo
geheimzinnig? Heb je me noodig, spreek vrij uit; je weet, dat je in
mij een vriend hebt, die helpen wil--en kan, als het maar eenigszins
mogelijk is."
 
"Dat heb ik ondervonden; die verzekering is dus overbodig. Dezen
keer geldt het echter niet mij; ook u niet, zoo ik hoop," voegde
hij er langzaam bij, en ging, blijkbaar met zich zelf verlegen,
weder haastig voort:
 
"Ik ben van nacht met stormweder uit Londen vertrokken, hoewel ik
eerst gisteren daar ben aangekomen: en dat alleen om een gerucht,
niets anders, denk ik.... Je doet zaken op Londen, dacht ik...."
 
"Mensch, martel me niet, spreek op!" riep Roda en, door een vreeselijk
vermoeden buiten zich zelven, greep hij den ouden man in de borst.
 
"Je staat toch niet in rekening met Howell en Co.?" bracht deze
angstig en haperend uit.
 
"Groote hemel! Howell en Co. zijn gesprongen! Dan ben ik een
bedelaar!" schreeuwde Roda. "Maar dat kan niet. Op die menschen
vertrouwt heel Holland en Engeland."
 
"Bedaar, vriend! zoo ver is 't nog niet; daarom ben ik juist
onmiddellijk weer vertrokken; 't is nog niets dan een gerucht;
't kan onwaar blijken, of misschien duurt het nog eenige dagen en
kun je je redden!"
 
Roda was doodsbleek in den leuningstoel voor zijne schrijftafel
neergevallen; zijn gezicht verborg hij in den arm, die machteloos op
de uitgetrokken klep rustte.
 
Geruimen tijd verbraken slechts luide zuchten een akelige stilte.
 
Daar drongen van beneden zwakke, doch in die stilte hierboven duidelijk
hoorbare tonen van huppelende dansmuziek tot in de kamer door.
 
Wezenloos rondstarend, als werd hij uit een benauwden droom wakker,
richtte de arme man zich op.
 
De tegenwoordigheid van zijn vriend, die hem medelijdend aanzag,
bracht hem tot bezinning en tot het besef van zijn toestand.
 
Mat klonk zijn stem, toen hij op de herhaalde verzekering van Omens,
dat er nog uitkomst mogelijk was, antwoordde:
 
"Vlei me niet met ijdele hoop; ik ken je genoeg om te weten, dat je
onderzoek gedaan hebt; indien er nog iets aan te doen was geweest,
zou je me geseind hebben. Dat jij me persoonlijk die tijding brengt,
is me bewijs genoeg; ik ben er je dankbaar voor, dat ik het eerst uit
den mond van een vriend mijn ongeluk verneem. Ja, ik zou me kunnen
redden," vervolgde hij na een oogenblik peinzen, "door anderen te
kort te doen, of laat ik liever zeggen, te bestelen. Maar daartoe
ben ik niet in staat, daarvoor ken je mij genoeg."
 
"Maar Roda," vroeg Omens belangstellend, "je spreekt of je door dezen
éénen slag je geheele vermogen hebt verloren; zoo erg zal het toch niet
zijn; jij bent er de man niet naar, alles op ééne kaart te zetten!"
 
"Dat scheelt toch niet veel, Omens!" antwoordde Roda op somberen
en spijtigen toon tevens. "Met het doel mijn kapitaal tijdelijk uit
den handel te nemen, heb ik het in de laatste maanden bij Howell en
Co. te Londen saamgetrokken. In dezen ongelukkigen tijd, nu huis op
huis failleert, achtte ik mijn geld daar alleen nog veilig."
 
Eenige oogenblikken liep de ongelukkige man gejaagd de kamer op en
neer, en stampte van tijd tot tijd op den vloer, of drukte de gebalde
vuist tegen het voorhoofd; daarop ging hij zitten, staarde een poos
voor zich heen en vervolgde toen veel kalmer:
 
"Honderden hebben mij hun spaarpenningen of het kapitaaltje, waarvan ze
moeten leven, toevertrouwd. Hun vertrouwen in mij zal niet beschaamd
worden. Ik kan den omvang van de ramp, die mij zoo onverhoeds treft,
nog niet overzien, maar, Goddank! al wat ik verloren heb, al is het
mijn geheele handelskapitaal, was mijn eigendom. Voor hun geld zijn
mijn bezittingen waarborg, en tot den laatsten gulden zal ik hun
uitkeeren, al moest ik den stoel, waarop ik zit, verkoopen, en door
handenarbeid mijn brood verdienen!"
 
"Eerlijke, brave man! Doch, bedenk, dat je ook vrouw en kinderen
hebt; als ieder iets verliest, heb jij nog genoeg om van te leven;
vergeet je zelf niet te veel voor anderen!"
 
"Zou ik een eerlijk man zijn, Omens, en zou jij me nog braaf noemen,
als ik het niet deed?"
 
Omens wendde zich om, om niet op zijn gelaat te doen lezen, hoe zeer
Roda's woorden hem troffen.
 
"Arme vrouw!" zuchtte deze, en liep mistroostig het vertrek op en
neer. "Arme vrouw! Haar zal de slag het hevigst treffen; ze is in
weelde grootgebracht; ze heeft er zelfs nooit aan behoeven te denken,
dat rijkdom een grens heeft; en nu zich te moeten behelpen! En Willem,
hij zal niet de loopbaan kunnen kiezen, die ik voor hem wenschte,
en die hij zich zoo schitterend voorspiegelde. Studeeren kost geld,
en dat heb ik thans niet meer. Mijn dochter evenwel baart mij geen
zorg; haar ken ik beter dan iemand; ze heeft een krachtigen aard,
ze zal eer een steun dan een last voor me zijn."
 
"En ik dan?" stamelde Omens met tranen in de oogen, "ik, die zooveel
aan je te danken heb?"
 
"Kom, vriend in den nood," zei Roda, "'t is beter, dat onze afwezigheid
niet opgemerkt wordt; als ik mijn ongeluk nog een dag geheim kan
houden, kan ik mij vele onaangenaamheden besparen. Zie zoo! ik ben
mij zelf weer. Mijn toestand staat mij helder voor den geest. Kom mede
naar de feestzaal. Daar beneden zullen ze dezen avond nog ongestoord
genieten."
 
Roda's afwezigheid was echter wel opgemerkt.
 
Eenige lastige vragers werden behendig ontweken, doch die waren de
ergste niet; zwijgende opmerkers zijn gevaarlijker, want ofschoon de
geruïneerde bankier manmoedig zijn smart verborg, zijn gelaat droeg
de duidelijke sporen van de vreeselijke oogenblikken, die hij pas
had doorleefd.
 
Achter het masker der vriendschap schuilt wel eens de nijd.
 
Aan één van de gasten, die zich ook Roda's vriend noemde, had de
onverwachte komst van den advokaat reeds bevreemd. Hij had er een
ander op gewezen, hoe zonderling en gejaagd deze zich gedroeg. Toen
beide mannen zoo geheimzinnig verdwenen, hadden ze zich in gissingen
verdiept, en nu zij hen beiden te zamen zagen terugkomen, fluisterde
de een den ander toe:
 
"Let eens goed op dien ouden vos; hij zet een gezicht als een oorworm,
en Roda lacht als een boer, die kiespijn heeft; mijn kop er af,
als er niet wat broeit."
 
"Ja, nu je het zegt, merk ik het ook. Er is iets niet in den haak. De
oude schijnt wel gehuild te hebben. Er zit een onweer in de lucht:
morgen zullen we misschien van de losbarsting hooren."
 
 
 
Voor zijne huisgenooten echter had het kloekmoedig gedrag van den
armen man de gewenschte uitwerking: hun vreugde werd niet verstoord.
 
Reeds lang waren de rijtuigen vertrokken en alle lichten gedoofd,
toen Willem nog wakend te bed lag en den geheelen genoeglijken avond
nog eens doorleefde.
 
Eindelijk viel hij van vermoeienis in slaap en droomde van zang en
van dans, van glans en van rijkdom en telkens meende hij weder die
heerlijke woorden van zijn vader te hooren:
 
"Ik dank je, Willem, voor de verrassing die je ons bereid hebt!"
 
Welk een ontzettende verrassing dien armen vader tegelijkertijd bereid
werd, wist hij niet, en kon hij derhalve niet droomen, noch hij,
noch zijne zuster, noch zijne moeder.
 
Al den tijd, dat die gelukkige menschen rustig sliepen, bladerde Roda
met bevende vingers in zijn boeken, om te zien wat hem nog restte
van zijn vermogen.
 
't Moest luttel zijn, te oordeelen naar de moedelooze uitdrukking
van zijn in één nacht verouderd gelaat.
 
 
 
Den dag na het feest brachten de ochtendbladen de tijding, dat Howell
&. Co. te Londen hun betalingen hadden gestaakt, met een passief van
vijf millioen, waarvan geen shilling in kas was. De chefs waren reeds
eenige dagen voortvluchtig.
 
De firma was een der oudste van Europa en genoot een onbeperkt
vertrouwen, zoodat dit bericht de geheele Amsterdamsche handelswereld

댓글 없음: