2015년 9월 22일 화요일

Willem Roda 23

Willem Roda 23


Elken morgen ging moeder, zoodra ze gekleed was, soms nog voor
daglicht, voor het venster zitten en dan tuurde ze de straat in tot
het donker werd en ze niets meer kon onderscheiden. Ze wilde niet
hebben, dat vader of ik haar aflosten. "Als hij komt, wil ik hem het
eerst zien," zeide ze dan, "en komen doet hij zeker, is het vandaag
niet, dan morgen!" Toen eindelijk je bode kwam, toen waren we uit de
onzekerheid verlost, en in den laatsten tijd moesten we zelfs elken
middag de eettafel voor het venster schuiven, want moeder wilde niet
meer naar achter komen om te eten.
 
"Ze wilde je het eerst zien en ze heeft je het eerst gezien; ik zag
haar van middag bleek worden, en opstaan, ze wankelde; spreken kon
ze niet; ze wees met bevenden vinger naar den hoek van de straat en
toen zag ik je ook.
 
"Met geweld moest ik haar tegenhouden dat ze niet op straat ging;
gelukkig begreep ze, dat ik gelijk had en toen schikte ze zich naar
mijn plan.
 
"Ja, Willem we hebben een verschrikkelijken tijd doorgebracht!"
 
"Maar het zal beter worden, Emilia, het zal beter worden, dat beloof
ik je; ik weet wel, wat ik doen zal!" zei Willem en deed zich geweld
aan om niet in snikken uit te barsten.
 
"Wat je doen wilt, zullen we van avond wel eens bespreken, Willem. Kom,
houd je nu eens cordaat. Vader zal nu wel thuis zijn van het kantoor,
en moeder wacht hem zonder twijfel met het heuglijk nieuws aan
de trap."
 
"Van het kantoor? Wat? Is vader dan weer zaken begonnen, houdt
vader weer kantoor?" riep Willem blijde en luider uit dan voor zijne
veiligheid dienstig was.
 
"Neen, dat niet!" antwoordde Emilia op gedempten toon, en haar stem
haperde, "maar je moet het toch weten, vader is boekhouder geworden,
het stilzitten begon hem te vervelen."
 
"Dat is niet waar Milie, dat zou vader niet doen, als de nood hem er
niet toe dwong. Mijn schuld is het, ik heb hem nog armer gemaakt,"
en tusschen de op elkander geklemde tanden herhaalde hij tweemaal,
driemaal, terwijl zijn vuisten zich balden: "'t Zal anders worden,
dat verzeker ik je!"
 
Broer en zuster spraken nog langen tijd samen en wandelden door de
stille wijken van de nieuwe stad; eindelijk liet zij hem alleen.
 
"Nu Willem, tot straks; wees kalm als je thuis komt, anders komt
moeder den geheelen avond niet weder tot bedaren."
 
 
 
Een uur later sloop Willem als een dief de ouderlijke woning
binnen. Groot was aller blijdschap weer vereenigd te zijn; jammer
slechts, dat de vreugde getemperd werd door de vrees, ontdekt te worden
en door het bewustzijn, dat het samenzijn slechts kort kon duren.
 
Om zijn moeder genoegen te doen, verwisselde Willem op haar verlangen
zijn grove boerenkleeding met zijn voormalige zondagskleeren,
die nog altijd in de kleerkast hingen, en door moeder zorgvuldig
bewaard werden.
 
Maar een schaterlach ging er op toen hij weer binnenkwam. De mouwen
van het buisje reikten bijna tot aan de ellebogen; de broek spande als
een rijbroek, en de pijpen kwamen nauwelijks tot aan de knieën. Geen
knoop was meer dicht te krijgen; de armen kon hij niet meer buigen
en bij elke beweging barstte een naad. De poging werd dan ook spoedig
opgegeven, en het boerenpak weer aangetrokken.
 
Het was reeds laat in den nacht, en geen van allen dacht nog aan
naar bed gaan. Er was ook zooveel te vertellen van het leven op De
Kruisberg, van zijn vlucht, van de goede menschen op de Veluwe!
 
Nadat het verleden en het tegenwoordige besproken was, kwam de toekomst
op het tapijt: van de gezamenlijke landverhuizing kon vooreerst niets
komen, daartoe ontbraken nu de middelen. Maar nu kwam Willem met
zijn plan voor den dag. Hij zou werken, onverschillig waar; als hij
't veilig kon doen in een afgelegen provincie van Nederland, anders
in het buitenland, zoolang, tot hij geld genoeg bespaard zou hebben,
om de reis naar Australië te kunnen betalen.
 
"De meester op De Kruisberg, die er een kennis heeft wonen, heeft mij
er zooveel moois van verteld," zei Willem, "en ik heb er zelf zooveel
over gelezen, dat ik het land al op mijn duimpje ken. Er is voor
iemand die werken wil en kan, nog ruimschoots geld te verdienen. Heb
ik eenmaal genoeg bij elkaar, dan komt u allen over, en werk ik voor
ons vieren."--
 
"Willem, 't is nog niet zoo ver," zeide Roda glimlachend, maar
mocht het er van komen... Jongen, dan kan ik ook nog wel een handje
meehelpen. Voorloopig weet ik ook niets beters.
 
"'t Was beter geweest, het einde van je straftijd af te wachten; maar
ik weet wel, dat er geen gevangene is, die aan de verzoeking weerstand
kan bieden, wanneer hij de kans tot ontvluchten schoon ziet. Hier
blijven kun je niet; je zoudt dan even goed een gevangene zijn. Je
zoudt voor geen daglicht kunnen komen, zonder gevaar te loopen,
gesnapt te worden. Dus Willem, ga met God! Morgenavond moet je op
reis zijn; we zullen wel een middeltje verzinnen, je goed en wel uit
de stad te krijgen. En het verdere moeten wij aan de omstandigheden
overlaten. 't Lot is ons in den laatsten tijd niet gunstig geweest;
misschien keert de kans en komen er betere dagen.
 
"En nu, jongen, naar bed! 't Is hoog tijd."--
 
 
 
Van het oogenblik, dat Willem zijn plan om naar Australië te gaan, te
kennen had gegeven, was Emilia stil geworden. Blijkbaar dwaalden haar
gedachten af naar het land, waar haar vroegere verloofde vertoefde. De
anderen begrepen wel, bij wien ze verwijlde; zij deden echter, of zij
het niet bemerkten. Toch vergisten zij zich in den zin harer gepeinzen:
dat ze plannen vormde, vermoedden zij niet.
 
Willem ging zijn oud bed in het zijkamertje weer opzoeken, maar in
plaats van zich te ontkleeden, schoof hij het raam op, en keek in
de stille straat. Het was een heerlijke zomernacht! Tallooze sterren
fonkelden aan den donkerblauwen hemel. Ook zijne gedachten dwaalden
af naar Australië. Daar was voor het oogenblik de eenige uitkomst
te vinden, daar was misschien fortuin te maken: er werden immers
diamanten en goud gevonden! Waarom kon hij ook niet eens gelukkig
wezen! Dan behoefden zijn ouders die verre zeereis niet te maken,
dan konden ze hier blijven en weer in eer en aanzien geraken.
 
Daarna keerden zijne gedachten terug naar het verleden, naar den dag
van Emilia's verlovingsfeest. Dat was eerst een feest! Hoe aangenaam
was zijn vader verrast! Wat een eer legde hij in met de cantate! En dan
het bal, wat was dat prettig!..... Zou Emma Borgers er nog wel eens aan
denken? Maar dan dacht ze tevens aan hem, als aan een voortvluchtigen
gevangene, die--God weet waar--rondzwierf en zijn brood bedelde.
 
Willem trommelde op de ruiten en liet zijn gedachten den vrijen
loop. Neen! dat alles was uit! Hij was immers arm, doodarm en zijn
ouders eveneens. Maar het kon verkeeren!--
 
De fundamenten van de luchtkasteelen lagen klaar in Australië, het
opbouwen--dat dit op een bovenverdieping te Amsterdam geschiedde,
deed er immers niet toe--was het werk van eenige oogenblikken.
 
Zoo druk had Willem het daarmede, dat hij niet hoorde, hoe er zacht
op de deur geklopt werd.
 
"Willem, ben je al naar bed?" klonk zacht de stem van zijn zuster,
door de halfgeopende deur.
 
"Nee, nog niet," antwoordde Willem, uit zijn gepeinzen opgeschrikt.
 
"Ik kan toch niet slapen en jij schijnt ook geen lust te hebben. Zullen
we nog wat praten, Willem?"
 
"Heel gaarne, Milie! Je komt, alsof je geroepen was. Kom hier voor het
open venster zitten; het is een prachtige nacht. Kom aan," vervolgde
hij, "nu moet je me eens wat vertellen, dat ik je eigenlijk niet goed
durf vragen, je weet wel, wat ik bedoel. Kom, ik ben je kleine broer
niet meer. 't Is geen nieuwsgierigheid alleen, maar ik stel hartelijk
belang in mijn zusje en bovendien, ik zou zoo gaarne bij mijn komst in
Australië ten minste een bekende onder zooveel vreemden ontmoeten. Ik
zal je dus maar op den man af vragen: Weet je waar Herman Borgers is?"
 
"Ja, Willem," zeide Emilia, terwijl een donkere blos, zelfs bij het
zwakke sterrenlicht zichtbaar, haar lief gelaat tintte, "dat wil
zeggen, ik weet, waar hij een half jaar geleden was."
 
"Hm, dat is een leelijk geval, en heb je in zoo'n langen tijd geen
brief gehad?"
 
"Nee, Willem, en toch heeft hij mij vóór zijn vertrek beloofd, elke
mail een brief voor mij bij de brieven aan zijn ouders te zullen
insluiten."
 
"Wat zou de reden van dat uitblijven zijn? Kun je niets gissen, zusje?"
 
"Niets, Willem, ik heb op mijn laatsten brief geen antwoord ontvangen."
 
"Arm zusje; denk je, dat hij niets meer van je weten wil?"
 
"Neen, Willem, dat is niet mogelijk! Eene verloving geldt, wat er
gebeurt, onder eerlijke en brave menschen voor het heele leven;
en voor een braaf man zal ik Herman blijven houden, zoolang ik leef!"
 
"Nu wat dan? Misschien is hij ziek!"
 
"Dat is ook niet het geval. Ik weet zeker, dat verleden week nog een
brief bij zijn ouders is gekomen. Ik heb Emma gesproken!"
 
"Zou hij ook van mij gehoord hebben?" zei Willem. "Misschien schaamt
hij zich in een familie te komen, waarvan een lid in de gevangenis heeft gezeten...."   

댓글 없음: