2015년 9월 22일 화요일

Willem Roda 24

Willem Roda 24


"Neen, Willem, ook dat is het niet, daar ben ik zeker van. Ik heb
hem alles naar waarheid, tot in de minste bijzonderheden geschreven,
zooals het zich heeft toegedragen. In den volgenden brief, schreef hij,
dat, zoo gauw je vrijgesproken was, je moest overkomen naar Australië
en dat hij voor je zorgen zou."
 
"Maar wat is dan de reden dat hij niet schrijft? Je zegt, dat hij
je, ondanks alles wat er gebeurd is, toch nog als zijn verloofde
beschouwt. Hij is gezond, het gaat hem goed, en hij schrijft je niet
eens! Daar begrijp ik niets van!"
 
"Neen, dat kun je ook nog niet begrijpen; hij zal me nog wel als zijn
verloofde beschouwen, daarvoor ken ik Herman genoeg. Maar als hij nu
eens geen brieven van mij ontvangt, en van andere zijden berichten over
ons ontving, die ons doen en laten in een verkeerd daglicht stellen?"
 
"Ah, zit hem daar de knoop? Nu begrijp ik alles! Jouw brieven worden
niet overgezonden, de zijne ontvang jij niet en zoo worden jullie
van elkaar verwijderd gehouden."
 
"Ik zeg niet, dat het zoo is, Willem, maar ik denk het; ik wou haast
zeggen, ik hoop het. Want een andere reden voor zijn gedrag kan ik
niet vinden...."
 
"Zeg liever, wil je niet zoeken. Maar welk belang zou de oude Borgers
daarbij hebben; hij was altijd even lief en vriendelijk voor je."
 
"Toen was ik schatrijk, Willem! De Borgers zijn ook niet zoo rijk
als ze schijnen; al doen ze groote zaken. En nu zal zijn zoon
zich verbinden met een arme familie! Dat zou zijn crediet kunnen
schokken. Ik begrijp heel goed, dat de oude Borgers, die de eer van
zijn huis even hoog stelt als zijn leven, er zich tegen verzet,
al houdt hij ook veel van mij. Nu tracht hij misschien, door de
briefwisseling te beletten, waarin hij eerst toegestemd heeft, ons
heelemaal van elkander te verwijderen."
 
"Ja, maar dat gaat zoo niet! Ik ben er ook nog. Ik ga naar Australië
en zal Herman wel vinden."
 
"En dan, Willem?"
 
"En dan? Wel, dan zeg ik hem, dat het gemeen van hem is, mijn zuster
zooveel verdriet aan te doen--dat hij dadelijk moet schrijven!"
 
"Dat zul je niet doen, integendeel, je zult niet eens over me spreken,
als hij niet naar me vraagt, Willem!"
 
"Neen, maar nu begrijp ik er niets van. Jullie meisjes, hebt zulke
rare manieren! Dan moet je nu maar alles precies vertellen, wat ik
zeggen moet, als ik Herman spreek; anders durf ik er mij niet mee
bemoeien. Ik kon wel eens meer kwaad, dan goed doen."
 
"Dat is ook zoo. Maar Willem, we spreken er over, of je hem morgen
ontmoeten zult, en het kan nog wel een jaar duren!"
 
"Ja, zoolang duurt het minstens wel, want ik neem geen cent reisgeld
van vader aan. Ik zal het eerst zelf verdienen; kan ik niet genoeg
bij elkaar krijgen, dan ga ik uit een of andere vreemde haven als
koksmaat of als kolenjongen mee."
 
"Ga je dan niet dadelijk uit Rotterdam of Vlissingen aan boord!"
 
"Ik zal wel oppassen, hoor! De politie met het signalement van alle
voortvluchtigen kon wel eens op het oogenblik van vertrek de passagiers
komen monsteren, en dan zou er wel een rechercheur bij kunnen zijn,
die wat snuggerder is, dan die sukkel van vanavond; één die beter
een signalement weet te gebruiken. Ik heb op De Kruisberg staaltjes
van de slimheid van die lui hooren vertellen, waarvan je versteld
zou staan. Neen, zusje zoo dom ben ik niet. Ze zullen me niet zoo
licht weer snappen. Ik ga over land naar Duitschland of België en
dan zullen we verder zien!"
 
"En waar moet je op reis dan van teren?"
 
"Geen nood, Emilia. Ik heb veel kwaads op De Kruisberg gezien. Neen,
kijk maar niet zoo angstig, Milie, ik zal het nooit in praktijk
brengen, dat beloof ik je! Maar ik heb iets meegebracht, dat me nooit
iemand weer af kan nemen. Ik versta een handwerk! Het staat wel niet
erg in aanzien bij de menschen, dat moet ik bekennen; maar voor mij
is het onbetaalbaar."
 
Emilia zette groote oogen op, en keek hem vragend aan.
 
"Ik ben namelijk ingewijd in de geheimen van landbouw en veeteelt en
de voormalige bankierszoon...."
 
Hier ging Willem voor zijne zuster staan, wierp het hoofd in den nek,
zette een hooge borst, schoof de duimen van de uitgespreide handen
in de oksels onder zijn vest en zeide op komisch deftigen toon:
 
"En de voormalige bankierszoon beploegt en bezaait akkers, als de
beste boer en slacht schaap of een kalf als de knapste slager."
 
"Er is veel veranderd! Vader boekhouder tegen een karig loon en jij
boerenknecht. Ja Willem, we zijn diep gedaald."
 
"Om misschien weer hoog te stijgen, zusje! Kom, niet moedeloos worden,
dat ben ik niet van je gewoon."
 
"Neen, dat zal ik ook niet. Ik geef den moed niet op, evenmin als
jij. Daarin zul je me ten minste niet boven het hoofd groeien. Je hebt
gezegd, Willem, dat je geen reisgeld van vader zou willen aannemen. Dat
vind ik braaf van je, ik geloof ook wel, dat je je zult weten te
helpen. Maar er kunnen dingen gebeuren, waarbij het bezit van een
beetje geld je laatste redmiddel is. Nee, nee, niet hoofdschudden! Laat
me nu nog eens één enkelen keer je oudere zuster wezen, en beloof nu
zonder tegenstribbelen te doen, wat ik je zeg. Beloof je het?"
 
"Ja, op mijn woord van ontvluchte gevangene."
 
"Maak nu geen gekheid meer. Op het woord van mijn broer?"
 
"Ik beloof het je!"
 
"Nu, goed dan," zei Emilia en ze haalde een klein ivoren doosje voor
den dag, waaruit ze een in watten gewikkeld voorwerp nam, dat bij
het losmaken bij elke beweging fonkelde.
 
"Kijk eens hier. Dit is de verlovingsring, dien ik van Herman heb
ontvangen. Hoe groot de waarde is van den brillant, die er in gezet
is, weet ik niet, en dat doet er ook niet toe. Verkoop den steen in
den tijd van nood, maar in geen geval den ring; daarmee heb ik een
ander plannetje."
 
Emilia gaf zich moeite luchthartig te schijnen en sprak snel en
tamelijk luid. Zelfs poogde ze grappig te zijn, doch ze bracht Willem
niet in den waan, dat haar vroolijkheid ernstig gemeend was; hij
bemerkte zeer goed, dat hare stem beefde bij elk woord dat ze sprak.
 
"Ik zal je morgen een brief voor Herman meegeven; dien geef je over,
tegelijk met den ring, hè? Of de diamant er nog in is, doet er
niet toe."
 
"Ik heb het beloofd, ik zal woord houden, al moest ik dwars door
Australië trekken om hem te zoeken. Maar...."
 
"Nu, wat maar. Je zoudt niet tegenspreken; dat was ook een deel van
je belofte."
 
"Nu, dat doe ik ook niet. Ik wilde alleen wat vragen. Wie weet hoelang
het duurt, eer de brief zijn bestemming bereikt. Waarom schrijf je
zelf niet? Of, als je Hermans tegenwoordig adres niet weet, waarom
vraag je het Emma dan niet? Dat is toch een goed meisje, niet waar?"
 
Emilia nam Willems hoofd tusschen hare handen en drukte een kus op
zijn voorhoofd. 't Scheen Willem, of er iets warms op zijn gezicht
viel, maar hij lette er niet op.
 
"Willem, ben je boos op me, als ik geen antwoord op de vraag
geef? Zul je even goed trachten je belofte te vervullen?" zei ze
haastig fluisterend.
 
"Ik kwaad op je zijn? Ben je mal? Je weet wel beter. Ik ben nog maar
een domme jongen, dat zie ik nu. Ik begrijp je niet, maar ik vermoed
toch zoo iets van een zelfopoffering."
 
 
 
Eén dag slechts bracht Willem in zijn ouders huis door; 't was een
dag van innig, hartelijk samenzijn.
 
Ook Van Dal kwam eens kijken. Hij bekeek en betastte Willems
boerenpak van alle kanten. "Wat een kerel ben je geworden. Je lijkt
wel twintig in plaats van zeventien jaar! En durf je zoo alleen
op reis te gaan? Dat zou mijn jongen niet durven, zie je! En zoo
heelemaal zonder geld." Hoofdschuddend ging Van Dal heen, mompelend:
"Wat is een mensch zonder geld!"
 
't Scheiden viel zwaar, maar het moest, en allen schikten zich
gelaten, hoewel met een bloedend hart, in hun lot. Willems moed
en zelfvertrouwen goot echter balsem in de wond, zoo zelfs dat zijn
vader, die tegenwoordig alles zoo donker inzag, te midden der stormen
licht in de verte meende te bespeuren, en niet twijfelde, of zijn zoon
zou eens in veilige haven landen,--Willem vertrok op dezelfde wijze,
als hij gekomen was; eerst ging Roda op verkenning uit, en toen er
geen kapers op de kust bleken te zijn, verliet de vluchteling voor
dag en dauw de ouderlijke woning.
 
En 't was hoog tijd; want in den loop van den dag schelde een
rechercheur met roode bakkebaarden en grijsgroene oogen bij Roda aan
en vroeg de meid te spreken. Daar Willem zijn gesprek met den agent,
niet van stukje tot beetje verteld had, kon Emilia niet weten, dat men
den stevig opgeschoten boerenjongen voor den vrijer van de meid had
gehouden; zij antwoordde dan ook rondweg, dat hier geen meid diende.
 
"Dan moet ik verzoeken, u nog even lastig te mogen vallen, juffrouw,"
zeide de man en hij wenkte den agent, die blijkbaar op dit teeken
gewacht had; zonder Emilia's antwoord af te wachten, gingen de twee
mannen naar boven om huiszoeking te doen.
 
Al vonden ze hier en daar een veertje, de vogel bleek reeds gevlogen te
zijn; spijt en teleurstelling teekenden zich duidelijk op hun gelaat.
 
De agent, niemand anders dan de boer van Willems "kaante", mompelde
onophoudelijk nijdig niets anders dan: "Skobbejak, zoo'n gladdakker,
zich veur een boer uut te gèven!"
 
De sukkel had zijn eigen domheid verraden; hij had aan een rechercheur
verteld, dat bij Roda een meid diende, die een vrijer had, die een
landsman van hem was. Onmiddellijk werd bij den buurt-secretaris

댓글 없음: