2015년 9월 23일 수요일

Willem Roda 33

Willem Roda 33


Ze schenen tegelijk wakker geworden te zijn; beiden gevoelden zich
gesterkt en verkwikt. De tweede fakkel werd snel opgestoken en Willem
hielp den Engelschman zijn boeltje weer bij elkaar rapen. De parasol
en de plaid, de tasch en de kijker lagen voor de hand; één handschoen
ontbrak; de tweede legde een stom getuigenis af, van wat de man had
moeten lijden; de vingers waren er afgeknaagd.
 
"Ik kon niet eten iets meer," zei de Engelschman kalm, toen Willem
het overschot opraapte.
 
Voetje voor voetje werd de tocht uit de onderwereld naar het licht
ondernomen. De vreemdeling moest nog steeds op Willem steunen, om
niet te struikelen. Toen ze buiten den berg traden, kwam juist de
zon op, en overgoot boomen en velden met vloeibaar goud. De vogels
kwinkeleerden, de bijen en vliegen gonsden. Bonte vlinders ontwaakten
en fladderden naar de bloemen, waarop dauwdroppels schitterden,
of het heusche diamanten waren.
 
Nu scheen de Engelschman zijn koude kalmte te verliezen; hij was
blijkbaar ontroerd, wankelde en moest gaan zitten. Willem bleef naast
hem staan. Met beide handen greep toen de Engelschman zijne hand en
zei in zijn moedertaal met iets trillends in zijne stem:
 
"Ik dank u!" Toen haalde hij den handschoen zonder vingers uit den
zak, stak er zijn naamkaartje in, reikte beide Willem over en zei:
"Behoud dit en toon het mij, wanneer ge wilt. 't Is een geaccepteerde
wissel tot een onbepaald bedrag."
 
Willem glimlachte. "Ik zal 't bewaren, als een gedachtenis, maar wil
geene belooning, mijnheer! Ik heb een schuld afgedaan, die met geen
geld was te betalen."
 
De Engelschman keek nieuwsgierig op; zijn onverschilligheid was
geweken.
 
"Is 't een geheim?" vroeg hij.
 
"Hier wel, ofschoon in een andere stad ieder het weet."
 
"Blijf dan vandaag bij mij, en maak me dat eens duidelijk; wil je?"
 
"Met genoegen," zei Willem, "maar laten we nu opstappen, U moet een
dokter raadplegen."
 
De Engelschman stond op en beiden sloegen de richting in naar de
stad, waar alles nog sliep. Dicht bij de poort kon de Engelschman
niet verder. Zijne krachten waren uitgeput.
 
Willem bood aan, eens te beproeven, of hij hem dragen kon tot aan
het naaste hôtel. De man was zeer lang; toen hij op Willems rug zat,
sleepten zijn beenen over den grond. Gelukkig was hij niet zwaar. Zoo
ging de tocht verder. Daar klonken voetstappen en menschenstemmen
door de stille straten. Een stoet van verscheidene mannen, waarbij
overheidspersonen en eenige officieren, sommigen te paard, zich
aangesloten hadden, naderde; twee gidsen gingen voorop. Ze hadden
bij Willem aangeklopt, en hem natuurlijk niet thuis gevonden. Het
plan was, den geheelen volgenden dag en desnoods nog langer den berg
stelselmatig te doorzoeken. Daartoe had men paarden en een kar met
voedsel meegenomen.
 
Daar verscheen Willem, met den vermiste op zijn rug, op den hoek der
straat. Een luid gejubel en hoerageroep ging uit den stoet op. Men
vloog meer dan men liep op beiden toe, en wenschte hun beurtelings
geluk.
 
De Engelschman was inmiddels afgestegen; hij had zijne gewone kalmte
herkregen en keek met onverschilligen blik voor zich uit. Zijne
koelbloedigheid bekoelde tevens de geestdrift van hen, die hem wilden
zoeken en tamelijk stil en kalm ging de optocht naar het hôtel. Willem
nam afscheid van lord Greybury,--zoo bleek volgens het kaartje de
naam van den Engelschman te zijn,--ten einde wat rust te nemen,--nadat
hij beloofd had, 's middags terug te zullen komen.
 
Hij vond bij zijn terugkomst in het hôtel den Engelschman in een
gemakkelijken leuningstoel zitten. Zijn lordschap had zijn nauwsluitend
reisgewaad met een zeer wijden, zwart fluweelen kamerjas verwisseld; in
de diepe zakken waren zijn armen tot aan de ellebogen verborgen. Hij
wees Willem een laag stoeltje in zijn onmiddellijke nabijheid en
verzocht hem plaats te nemen.
 
Willem had in 't Engelsch gegroet. De Engelschman antwoordde echter in
't Hollandsch.
 
"Jij kan spreek Hollandsch. Ik versta jou zeer wel. Ik heb geweest
in Holland voor een langen tijd, en ik kan spreek het zeer wel ook."
 
Willem was te beleefd, om te laten bemerken, wat hij van zulk
Hollandsch dacht. Dit scheen Lord Greybury te bevallen, die
waarschijnlijk wel wist, dat hij het niet "zeer wel" sprak, maar
Willems Engelsch misschien niet goed verstond en daarom nog liever
Hollandsch hoorde. Hij trok de jaloezieën nog wat meer aan, zoodat in
de sierlijk gemeubileerde kamer een gezellig halfduister heerschte,
en hij begon het gesprek met te zeggen:
 
"Jij zijt niet een boerenzoon, ik denk, jij zijt niet, wat jij lijk,
mijn vriend. Jij kunt vertellen mij, al wat jij wil; ik kan zwijgen."
 
Willem was blij, iemand gevonden te hebben, bij wien hij zijn hart
eens kon uitstorten; zijn geheim brandde hem reeds te lang op de
tong. Nu begon hij zijn geschiedenis te vertellen; in 't begin wat
onsamenhangend, maar later kwam hij beter op dreef; hij verhaalde
achtereenvolgens met kleuren en geuren, wat er in de verloopen twee
jaren met hem, zijn ouders en zijn zuster gebeurd was.
 
Lord Greybury was onbeweeglijk blijven zitten; hij vertrok geen spier
van zijn gelaat, dat evenmin als zijn naar den muur starende oogen
eenige deelneming in Willems lot verried. Alleen toen Willem vertelde,
hoe hij nijdig Van Dals tienguldenstukje over de sloot wierp, had er
iets geflikkerd in die oogen.
 
"En jouw naam?" vroeg hij, toen Willem geëindigd had en met
hooggekleurde wangen voor zich keek, te laat bedenkende, dat hij wel
wat al te vlug zijn vertrouwen had geschonken aan een vreemdeling,
al was hij diens redder.
 
"Wat is jouw naam?" herhaalde Lord Greybury, toen hij bleef zwijgen.
 
Willem noemde dien.
 
"Willem, jij zijt een goede jongen; geef mij jouw hand," zei de
Engelschman, en terwijl hij ijverig de glazen van zijn lorgnet afwreef,
alsof er een dikke laag stof op zat, vroeg hij verder:
 
"En wat is de naam van het gefailleerde huis, dat was de eerste
oorzaak van jouw ongeluk; was het eene Amsterdamsche firma?"
 
"Neen, mijnheer; Howell en Co. te Londen."
 
Indien zich een adder voor zijn voeten had opgericht en hem had
aangesist, Lord Greybury had niet verschrikter en sneller kunnen
opspringen. Zijn gelaat teekende schrik en woede te gelijk. Het
lorgnet ontgleed zijn vingers, en met groote schreden liep hij de
kamer op en neer.
 
"Toeval! wonderlijk toeval!" bromde hij voor Willem onverstaanbaar
in zijn moedertaal.
 
"Kent u die heeren?" vroeg Willem, die zelf opgeschrikt was door de
plotselinge beweging van den Engelschman.
 
Deze zat intusschen reeds weer volkomen kalm met zijn lorgnet te
spelen.
 
"Neen, den heer Howell ken ik alleen bij naam, maar den Co. ken ik
zeer goed. Dat is een slecht, een zeer slecht mensch," zei hij met
een pijnlijken trek op het gelaat.
 
Het gesprek stokte. Na een stilte van eenige minuten zei de
Engelschman:
 
"En jij wilt, dat ik jou geld, veel geld geef?"
 
"Neen, mijnheer!"
 
"En voor jouw ouders dan?"
 
"Mijn vader neemt evenmin een aalmoes aan als ik."
 
"En jij gaat naar Australië?" vroeg de lord langzaam.
 
"Ja, mijnheer!"
 
"Dan gaan wij te zamen!"
 
Willem zette een gezicht, alsof hij 't in Keulen hoorde donderen:
 
"U--gaat--ook?"
 
"Naar Australië, o yes!" zei Lord Greybury, die altijd zijn lorgnet
maar niet schoon kon krijgen.
 
Willem sprong van blijdschap drie voet in de hoogte en toen de kamer
rond, zoodat de bibelots op de étagères rinkelden en een langgestaarte,
zwartgesnorde chinees in de tafel beet. Willem hielp hem voorzichtig
weer op de been. Lord Greybury wreef nog steeds voort en vervolgde:
 
"Jij spreek ook Duitsch, niet waar?"
 
Willem knikte.
 
"En Fransch ook?"
 
"Ja wel, Sir."
 
Met een nauw merkbaar glimlachje hernam de lord: "Even goed als
Engelsch?"
 
"Beter, Sir!"
 
"Zeer goed. De trein vertrekt om 6.35. 't Is nu twee uur. Laat ons
voortmaken!"
 
"U vertrekt nu al? Ik kan nog niet weg. Ik moet afscheid nemen....,"
zei Willem, met de handen in het haar van den eenen stoel naar den
anderen loopende, niet wetende wat te doen.
 
De Engelschman sprak doodbedaard op zijn eigenaardigen, half zingenden
toon:
 
"Jij hebt vier uur tijd voor afscheid nemen en brief schrijven aan
je ouders, en aanpassen andere kleeren van gentleman. Ik zal ze laten
brengen hier."
 
Nog altijd wilde het stof niet van zijne lorgnetglazen wijken.
   

댓글 없음: