2015년 9월 23일 수요일

Willem Roda 34

Willem Roda 34


Hij had grooten lust den langen lord om den hals te vallen, maar deze
kon het linkerglas maar niet schoon krijgen. Willem begreep zeer goed,
dat die koude kalmte slechts een pantser was, waaronder een warm en
edelmoedig hart klopte, en toch bekoelde ze ook hem. Die geveinsde
onverschilligheid werkte aanstekelijk.
 
"En wat moet ik daarvoor doen? Ik wil het verdienen!"
 
"Daarvoor jij moet wezen mijn tolk, mijn kassier, mijn secretaris,
mijn vriend en mijn redder, als ik in gevaar ben."
 
"Het laatste neem ik niet betaald; dat doe ik op den koop toe."
 
"All right. Je hebt nog drie uur en een half tijd. Maak haast!"
 
Willem vloog meer dan hij liep het hôtel uit en de straat op naar
zijn kosthuis.
 
Hij schreef een korten brief aan zijn ouders, waarin hij hun zijn
buitenkansje mededeelde, maar niet vertelde hoe vorstelijk de
Engelschman zijn diensten wilde betalen, want hij had een aardig
plannetje voor een verrassing in 't hoofd.
 
Hij nam hartelijk afscheid van Volsteke en diens vrouw, die hem
herhaaldelijk de hand drukten en hem veel geluk wenschten op zijn verre
reis. Willem beloofde spoedig iets van hem te laten hooren.--Toen hij
bij zijn weldoener terugkwam, was deze juist bezig eenige guldens op de
hôtelrekening te beknibbelen, die volgens zijn oordeel veel te hoog was
gesteld. Dit deed hem vreemd opzien, na het bewijs van mildheid, dat
hij zooeven ontvangen had. In een andere kamer wachtte een kleermaker
met een halven winkel jassen, broeken, vesten, hoeden en laarzen.
 
Willem paste aan en koos onder toezicht van lord en kleermaker,
wat hem goed voorkwam.
 
Een paar uur later stapten de twee reizigers in den trein en nog een
half uur later kwamen ze aan het eerste station op Duitsch gebied.
 
In den laatsten tijd waren er soms weken voorbijgegaan, zonder dat
Willem er aan dacht, dat hij nog altijd gevaar liep opgepakt en naar
De Kruisberg teruggezonden te worden. En toch viel hem een pak van
het hart, nu hij zich in het buitenland bevond en derhalve de kans
weer gevangen genomen te worden veel geringer was; te meer nu hij in
gezelschap van Lord Greybury reisde en voor een tolk doorging.
 
Vóór hun vertrek had Lord Greybury Willem zijn reistasch overgegeven
en diens eerste werk was geweest, twee kaartjes eerste klasse naar
Keulen te nemen en te betalen. Een blik in de portefeuille deed hem
van angst beven; ze was vol Engelsche banknoten en wissels. Hij
durfde de tasch niet meer op zijde te laten hangen. Hij legde
ze op zijn knieën en bedekte ze met beide handen. In ieder zijner
medereizigers vermoedde hij een dief, die het op den schat gemunt had,
welke hem ter bewaking was toevertrouwd. Lord Greybury was weer in
zijn reisboek verdiept, dat hij om het half uur met een reusachtig
Londensch nieuwsblad verwisselde. Sedert het begin der reis had hij
nog geen woord gesproken. Willem wist niet beter te doen dan uit het
raampje van den voortsnellenden trein te kijken en voor de toekomst
plannen te maken, die nu niet geheel meer in de lucht hingen.
 
Nog vóór het geheel donker was, gebruikten zij het avondmaal te Keulen;
ze bezochten den Dom en sliepen nog dienzelfden nacht bij Bonn in een
prachtig hôtel, waarvan de slaapkamers uitzagen op groote tuinen en
op de nevelachtige omtrekken van het Zevengebergte.
 
 
 
 
 
 
 
HOOFDSTUK XI.
 
 
Aan de ontbijttafel zat naast Willem een reusachtige Duitscher;
naar zijn kleeding te oordeelen, moest het een jager zijn; want
die bestond uit een donkergroen jachtbuis, een grijze kniebroek,
slobkousen en lage, met ijzer beslagen schoenen. Aan zijn gordel droeg
hij een breeden hartsvanger met hertshoornen gevest. In een hoek had
hij een buks neergezet, die door een geel lederen foedraal tegen stof
en vocht beschermd werd, en nu tijdelijk tot kapstok diende voor een
vilten hoed, met een haneveer versierd.
 
Het was een spraakzaam man, die zich weldra als koninklijk jager
bekend maakte, en vertelde, dat hij op reis was naar den Eifel, waar
op groote schaal een drijfjacht op wilde zwijnen zou gehouden worden.
 
"Zijn er dan nog zooveel wilde zwijnen in die streken?" vroeg Willem,
die als elke jongen reeds belang stelde in alles, wat op de jacht
betrekking had, en die, vooral nu het een jacht op wilde zwijnen
betrof, gaarne het verhaal daarvan eens wilde hooren. Lord Greybury
dronk, schijnbaar zonder op het gesprek te letten, zijn zesde kopje
thee.
 
"Of er veel zijn?" antwoordde de jager, "als er niet elken winter
een drijfjacht werd gehouden, zou daar gewis geen boer meer zijn land
kunnen bebouwen. De zwartborstels graven en woelen in één nacht een
geheelen akker om, zonder dat men er iets tegen doen kan. Dan moet
men opnieuw gaan graven en poten. En die beesten vermenigvuldigen
zich zoo sterk en zijn zoo moeilijk onder schot te krijgen, dat de
boeren op dit oogenblik met de handen in het haar zitten. Van de
winter zijn er dertig stuks afgemaakt; maar nu is 't weer zoo erg,
dat de landbouwers zich tot de regeering gewend hebben om hulp. Nu
zal tegen de gewoonte een drijfjacht in den zomer plaats hebben. Kijk
maar eens hier; ik heb eergisteren deze oproeping gekregen."
 
Terwijl de jager zijn broodje at, las Willem op het gedrukte vel
papier:
 
 
De regeering van Trier noodigt bij dezen den Heer Waidmann uit,
zich met alle jagers, houtvesters en drijvers, die onder zijn
bevelen staan, den vijfden van dezen maand, 's morgens voor
zonsopgang in het dorp Buschweiler te bevinden, om in vereeniging
met alle jagers uit het district een drijfjacht op zwartwild
te houden.
 
 
Lord Greybury keek het papier ook in. Hij kende juist zooveel Duitsch,
om Willems gesprek met den Heer Waidmann te begrijpen en de oproeping
te kunnen lezen.
 
Aanstonds droeg hij Willem op, een flesch morgenwijn voor den jager
te bestellen. Deze bedankte den heer Lord onderdanigst, schoof zijn
theekopje en melkkan op zij, en in minder dan tien minuten was de
fijne flesch voor drie vierden geledigd.
 
Lord Greybury klonk met zijn theekopje tegen het gevulde glas van
den heer Waidmann en wenschte hem, zoo goed en zoo kwaad het ging,
een voorspoedige jacht.
 
Het ijs was gebroken. Een gesprek, waarbij Willem als tolk tusschen
Engeland en Duitschland dienst deed, ontwikkelde zich. Willem had
zijn reisgezel nog nooit zooveel na elkander hooren spreken, al had
ook nu de jager het leeuwendeel van het gesprek. Het bleek, dat Lord
Greybury in jachtzaken, en vooral wat de zwijnenjacht betrof, geen
vreemdeling was. Hij vroeg, of Waidmann ook honden had meegebracht.
 
"Niet noodig mijnheer? In verscheidene steden van den Eifel, en ook
te Trier houdt de regeering der stad er een eigen troep honden op na,
die op de zwijnenjacht afgericht zijn."
 
"Kunnen wij van de partij zijn?" vroeg de Engelschman op den man af
en sprak daarmede uit, wat Willem zeer gaarne wenschte, doch niet
durfde vragen.
 
De jager zette een bedenkelijk gezicht. Hij mompelde iets van
levensgevaar, verantwoordelijkheid, dat er slechts jagers van beroep
aan de jachtpartij deelnamen, en dat alleen de opperjachtmeester
liefhebbers mocht toelaten.
 
"En dan een onervaren jongmensch, die misschien nog nooit eene buks
heeft afgeschoten," voegde hij er met een half medelijdenden, half
minachtenden blik op Willem bij.
 
"Wel wis en zeker kan ik met een geweer omgaan, en goed mikken ook,"
viel Willem in, vreezende dat door zijn onervarenheid het plan in
duigen zou vallen, "toen ik vijftien jaar was, kreeg ik al een buks
present, en daarmee heb ik eens een haas en een eend geschoten."
 
Hij zei er niet bij, dat de haas al aangeschoten en de eend toevallig
een tamme was.
 
De jager proestte het uit van lachen.
 
"Een haas en een eend! En dat wil op de zwijnenjacht gaan; daar komt
nog iets anders kijken, hoor!"
 
"Juist daarom zou ik gaarne eens meegaan!" zei Willem.
 
Een tweede flesch werd op een wenk van den lord den jager gebracht. De
milde gever bewonderde intusschen met kennersoogen de buks van
den jager.
 
Tegen zooveel mildheid en vriendelijkheid bij een schatrijk man was
de jager niet bestand.
 
"Maar 't is zoo gevaarlijk!" zeide hij, weifelend het verzoek toe
te staan.
 
"Gevaar moet er zijn", antwoordde Lord Greybury, "anders is het
moorden."
 
De jager beloofde de verantwoordelijkheid op zich te nemen.
 
"Afgesproken," zei Willem, "een man, een man, een woord, een woord?"
 
"Natuurlijk! Ik zal u over een paar uren komen halen. Zorg voor buksen
en koop vooral lederen slobkousen, want anders wordt in de struiken
uw broek spoedig aan flarden gescheurd. Ik zal mijn makkers en den
opperjager zeggen, dat u zulken fijnen wijn laat schenken. Daar doet een jager veel voor!"

댓글 없음: